ECLI:NL:RBMNE:2025:6053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
11857654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en doorbetaling loon werknemer

In deze zaak heeft de werknemer, die op 26 juni 2025 op staande voet is ontslagen, verzocht om vernietiging van het ontslag, doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werkzaamheden, indien zijn gezondheid dat toelaat. De werkgever heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet aanwezig was. De werkgever had onvoldoende onderzoek gedaan naar de feiten en had de werknemer niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beschuldigingen. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer toegewezen, waardoor het ontslag op staande voet is vernietigd en de werkgever is veroordeeld tot doorbetaling van het loon en toelating tot de werkzaamheden. Tevens is de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 11857654 \ UE VERZ 25-251 JH/1050
Beschikking van29oktober 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H. Giard,
tegen

1.[verweerder sub1] ,

2.
[vennoot1], vennoot van verweerder sub 1,
3.
[vennoot2], vennoot van verweerder sub 1,
4.
[vennoot3], venoot van verweerder sub 1,
gevestigd en woonplaats hebbende in [plaats] ,
verwerende partijen,
hierna tezamen (in enkelvoud) te noemen: [verweerder sub1] ,
procederend bij [vennoot2] , vennoot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, door de kantonrechter ontvangen op 26 augustus 2025,
- het verweerschrift met producties,
- de door mr. Giard op 13 oktober 2025 nagezonden producties.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 15 oktober 2025. [verzoeker] was aanwezig met zijn echtgenote en zijn gemachtigde. Namens verweerders was aanwezig de heer [vennoot2] (vennoot). Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mr. Giard heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben vragen beantwoord van de kantonrechter en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter besloten dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

De werknemer is op 26 juni 2025 op staande voet ontslagen. In deze zaak verzoekt de werknemer vernietiging van het ontslag op staande voet. Daarnaast wil de werknemer dat het loon wordt doorbetaald en dat hij zijn gebruikelijke werkzaamheden weer mag uitvoeren, indien en voor zover zijn gezondheid dat toelaat. De werkgever heeft daartegen verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag niet rechtsgeldig is en wijst de verzoeken van de werknemer toe.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1992, is sinds 11 februari 2025 in dienst bij [verweerder sub1] als [functie] . De arbeidsovereenkomst is gesloten voor bepaalde tijd en eindigt op 28 februari 2026. Het loon van [verzoeker] bedraagt € 3.033,33 bruto per maand, exclusief emolumenten.
3.2.
[verzoeker] heeft zich op 28 mei 2025 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 6 en 11 juni 2025 vastgesteld dat [verzoeker] volledig arbeidsongeschikt is en dat de prognose voor de korte termijn ongunstig is vanwege de intensieve behandeling die [verzoeker] ondergaat. De bedrijfsarts heeft een vervolgconsult over 12 weken geadviseerd.
3.3.
Op 26 juni 2025 heeft [verweerder sub1] [verzoeker] op staande voet ontslagen omdat [verzoeker] (i) zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen jegens een sporter en (ii) ongepaste beelden heeft laten zien aan sporters.
3.4.
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig omdat een dringende reden ontbreekt en het ontslag niet onverwijld is gegeven. In deze procedure verzoekt hij de kantonrechter om het ontslag op staande voet te vernietigen. Hij verzoekt ook [verweerder sub1] (hoofdelijk) te veroordelen tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met (zo begrijpt de kantonrechter) wettelijke verhoging en wettelijke rente over het achterstallig loon, voor de duur van dit geding bij wijze van voorlopige voorziening.
[verzoeker] verzoekt daarnaast toelating tot passende dan wel de overeengekomen werkzaamheden, indien en voor zover zijn gezondheid dat toelaat, met een dwangsom.
[verweerder sub1] voert verweer tegen deze verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal eerst de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet beoordelen en zal daarna ingaan op de verzoeken tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling.
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd
4.2.
In artikel 7:677 lid 1 BW is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor een werkgever kunnen als dringende redenen worden aangemerkt zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval een dringende reden voor het ontslag op staande voet ontbreekt. Dat zal hierna worden toegelicht.
4.3.
De dringende reden moet beoordeeld worden aan de hand van de ontslagbrief van
26 juni 2025. In die brief heeft [verweerder sub1] het volgende opgenomen:

De ontslaggronden zijn als volgt:
Ernstig verwijtbaar gedrag jegens een sporter: er heeft zich vandaag iemand bij ons gemeld die heeft aangegeven dat hij door jou op de grond gegooid is. We hebben deze melding direct grondig onderzocht en een getuige heeft dit verhaal bevestigd. Dit kwalificeert als ernstig grensoverschrijdend gedrag. (…) Alleen dit aspect levert al een grond op voor ontslag op staande voet.
Ongepaste beelden laten zien aan sporters: nadat het bovengenoemde aan het licht kwam hebben wij ook een nader onderzoek ingesteld en meerdere sporters ondervraagd. Daarbij kwam aan het licht dat jij aan sporters ongepaste beelden hebt laten zien. Dit is ongepast en schadelijk voor onze reputatie (…).”
[verweerder sub1] heeft [verzoeker] in de ontslagbrief ook verweten dat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt bij zijn sollicitatie. Het staat tussen partijen vast dat dit verwijt niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. De kantonrechter laat dit verwijt daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet en zal alleen ingaan op de hiervoor geciteerde ontslaggronden.
4.4.
[verweerder sub1] heeft ter onderbouwing van de eerste ontslaggrond verwezen naar een WhatsApp bericht van een sporter. Dat bericht is volgens [verweerder sub1] op 26 juni 2025 aan haar gestuurd en gaat over een gebeurtenis op 26 mei 2025. De sporter beschrijft in dat bericht dat hij tijdens het sporten grapjes maakte met [verzoeker] en dat [verzoeker] op een gegeven moment plotseling van achteren naar hem toekwam, zonder waarschuwing een arm stevig om zijn keel sloeg en hem met kracht naar beneden bracht. Dit gedrag was volgens de sporter totaal onverwacht, intimiderend en grensoverschrijdend.
[verzoeker] heeft op de zitting verklaard dat er op 26 mei 2025 tussen hem en de sporter sprake was van een luchtige sfeer met grapjes en dolletjes. Dat komt overeen met de verklaring van de sporter. Over de afloop van het contact heeft hij echter een totaal andere lezing dan de sporter. [verzoeker] verklaart namelijk dat hij nog tijdens het stoeien de bovenarmen van de sporter heeft gepakt en hem naar de grond heeft gebracht. Toen het stoeien over was, is de sporter volgens [verzoeker] opgestaan en doorgegaan met zijn bezigheden.
4.5.
Goed werkgeverschap vereist dat de werkgever zorgvuldig onderzoek doet naar de feiten die aan een ontslag op staande voet ten grondslag worden gelegd. Dat onderzoek wordt steeds belangrijker naarmate er meer tijd verstrijkt tussen de gebeurtenis en de melding daarvan. Een wezenlijk onderdeel van dit onderzoek is hoor en wederhoor.
[verweerder sub1] stelt dat zij de melding van de sporter grondig heeft onderzocht en dat een getuige het verhaal van de sporter heeft bevestigd. [verweerder sub1] heeft echter niet gesteld waar dit onderzoek uit heeft bestaan, wie de getuige is en wat hij/zij heeft verklaard. Onduidelijk is bovendien of onderzocht is waarom de sporter pas een maand na de gebeurtenis melding heeft gedaan van het volgens hem intimiderende en grensoverschrijdende gedrag. Het onderzoek heeft in ieder geval niet bestaan uit hoor en wederhoor. [verweerder sub1] heeft er namelijk voor gekozen om [verzoeker] direct te ontslaan toen hij op 26 juni 2025 niet reageerde op haar telefoontjes en huisbezoek. Zij heeft daarmee te voortvarend gehandeld. Dat geldt temeer nu [verweerder sub1] wist dat [verzoeker] op dat moment volledig arbeidsongeschikt was en intensieve behandelingen onderging. [verweerder sub1] had [verzoeker] moeten oproepen voor een gesprek op korte termijn en hem in de gelegenheid moeten stellen om te reageren op de hem verweten gedragingen van een maand daarvoor. Nu een zorgvuldig onderzoek naar het voorval op 26 mei 2025 ontbreekt, is niet duidelijk wat er die dag daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar gedrag jegens een sporter is daarom niet komen vast te staan.
4.6.
Als tweede ontslaggrond heeft [verweerder sub1] aangevoerd dat [verzoeker] ongepaste beelden heeft laten zien aan sporters. Het zou volgens [verweerder sub1] gaan om pornografische beelden en ongepaste beelden op een social media-account van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op de zitting erkend dat hij wel eens beelden aan sporters heeft getoond, maar hij heeft uitdrukkelijk betwist dat deze beelden ongepast waren.
[verweerder sub1] heeft ter onderbouwing van haar verwijt twee WhatsAppberichten overgelegd. Beide berichten zijn ongedateerd en één bericht is van een anoniem afzender. In de berichten laten de afzenders aan [verweerder sub1] weten dat zij van sporters hebben gehoord dat [verzoeker] porno-achtige video’s heeft laten zien. Het gaat dus om “verklaringen van horen zeggen”. Dat [verweerder sub1] zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar aanleiding van deze verklaringen is niet gebleken. [verweerder sub1] heeft geen verklaringen overgelegd van mensen aan wie [verzoeker] de beelden zou hebben getoond en heeft evenmin hoor en wederhoor toegepast. Dat de door [verzoeker] getoonde beelden ongepast waren, kan daarom niet worden vastgesteld.
4.7.
Dit alles betekent dat een dringende reden voor het ontslag op staande voet ontbreekt. [verweerder sub1] was dus niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 26 juni 2025 met onmiddellijke ingang op te zeggen. Het ontslag op staande voet wordt vernietigd. Het geschil tussen partijen over de onverwijldheid van het ontslag op staande voet hoeft daarom geen bespreking.
[verweerder sub1] moet het loon van [verzoeker] (door)betalen
4.8.
[verzoeker] heeft recht op loon omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst dus voortduurt. De vordering van [verzoeker] tot loonbetaling zal daarom worden toegewezen vanaf 26 juni 2025 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Dit loon bedraagt € 3.033,33 bruto per maand bij arbeidsgeschiktheid en € 2.123,33 bruto per maand bij arbeidsongeschiktheid, te vermeerderen met emolumenten. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallig loon tot en met oktober 2025 zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerder sub1] te laat heeft betaald. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging.
[verweerder sub1] moet [verzoeker] toelaten tot zijn werkzaamheden
4.9.
Omdat de arbeidsovereenkomst doorloopt zal ook het verzoek van [verzoeker] om weer tot het werk te worden toegelaten worden toegewezen. De kantonrechter zal [verweerder sub1] veroordelen om [verzoeker] , indien en voor zover zijn gezondheid het toe laat, toe te laten en in staat te stellen passende dan wel de overeengekomen werkzaamheden te verrichten tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
De kantonrechter zal daarbij ook bepalen dat als [verweerder sub1] dat niet toelaat, zij - zoals door [verzoeker] verzocht - een dwangsom verschuldigd zal zijn. De kantonrechter zal de dwangsom wel beperken tot € 250 per dag met een maximum van € 5.000.
Het verzoek van [verzoeker] om een voorlopig voorziening wordt afgewezen
4.10.
Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van de procedure. Omdat deze procedure al is geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [verzoeker] , wordt zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
[verweerder sub1] wordt veroordeeld in de proceskosten
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder sub1] , omdat [verweerder sub1] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de kant van [verzoeker] worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [verweerder sub1] en haar vennoten hoofdelijk om aan [verzoeker] te betalen:
€ 3.033,33 bruto per maand bij arbeidsgeschiktheid en € 2.123,33 bruto per maand bij arbeidsongeschiktheid, te vermeerderen met emolumenten, vanaf 26 juni 2025 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig loon tot en met oktober 2025;
de wettelijke rente over het achterstallig loon tot en met oktober 2025 en de wettelijke verhoging daarover vanaf de data van opeisbaarheid tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerder sub1] en haar vennoten hoofdelijk om [verzoeker] , indien en voor zover zijn gezondheid het toe laat, toe te laten en in staat te stellen passende dan wel de overeengekomen werkzaamheden te verrichten tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte van de dag dat verweerders hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 5.000 in totaal;
5.4.
veroordeelt [verweerder sub1] en haar vennoten hoofdelijk in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken door mr. O.P. van Tricht op 29 oktober 2025.