ECLI:NL:RBMNE:2025:604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/8241
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar verzoek om aanvullende schadevergoeding, ingediend op 4 december 2023. De rechtbank heeft op 7 januari 2025 een verweerschrift ontvangen van de Dienst Toeslagen. Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting, maar geen van beide partijen heeft gebruik gemaakt van dit recht, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld. Eiseres heeft op 22 december 2024 beroep ingesteld, nadat de Dienst Toeslagen in gebreke was gesteld op 5 december 2024. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de Dienst Toeslagen op om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen op het verzoek om aanvullende schadevergoeding.

Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het door haar betaalde griffierecht van € 51,-. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Vollebregt-Kuipers en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

Dienst Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 4 december 2023 om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 7 januari 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 5 december 2024, ontvangen door verweerder op 9 december 2024, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 22 december 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.1 In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.2
5. In beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) legt de rechtbank nadere beslistermijnen op die overeenstemmen met de uitgangspunten geformuleerd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023.3 In die uitspraak splitst de Afdeling de beslistermijn voor reguliere compensatieaanvragen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht op in twee termijnen vanwege de verplichting van verweerder tot het toezenden van een vooraankondiging bij besluiten die zien op de integrale beoordeling.4 Hierbij bepaalt de Afdeling een termijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift voor het toezenden van een vooraankondiging en na ontvangst van een zienswijze (of het ongebruikt verstrijken van de termijn daarvoor) nog twee weken voor het nemen van het definitieve besluit.
6. De aanvraag om aanvullende compensatie is echter gebaseerd op artikel 2.1, derde lid, van de Wht, waarvoor de verplichting uit artikel 6.7 van de Wht om een vooraankondiging aan de ouder toe te zenden niet geldt. Daarom heeft verweerder ook geen extra tijd nodig voor het toezenden van zo’n vooraankondiging.
7. In lijn met de uitspraak van de Afdeling hanteert de rechtbank daarom als uitgangspunt dat verweerder in beginsel een besluit moet nemen op een aanvraag om aanvullende compensatie binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
9. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. ]De rechtbank overweegt dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Daarbij zoekt zij aansluiting bij haar uitspraak van uitspraak van 25 oktober 2024. [4] Proceskosten en griffierecht
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het verzoek om aanvullende schadevergoeding bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 februari 2025.
de griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.