ECLI:NL:RBMNE:2025:597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/5108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van detentie en uitsluitingsgrond voor bijstandsrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw) per 8 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bijstandsuitkering van eiser op 26 februari 2024 is ingetrokken, omdat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna het college op 13 juni 2024 het primaire besluit deels heeft herroepen. De bijstandsuitkering werd van 8 februari 2024 tot 8 maart 2024 alsnog uitgekeerd op basis van de dak- en thuislozen norm, omdat eiser in die periode niet in detentie zat. Echter, vanaf 8 maart 2024, toen eiser in detentie zat, werd zijn bijstandsuitkering ingetrokken.

Tijdens de zitting op 22 januari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betoogde dat zijn uitkering niet ingetrokken had mogen worden, maar opgeschort had moeten worden, omdat hij in detentie zat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat detentie een uitsluitingsgrond is voor het recht op bijstand en dat er geen plaats was voor opschorting van het recht op bijstand. De rechtbank verwees naar artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw, dat bepaalt dat iemand in detentie geen recht op bijstand heeft. De rechtbank concludeert dat het college de bijstandsuitkering van eiser per 8 maart 2024 terecht heeft ingetrokken, omdat de detentie langer duurde dan 30 dagen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. K. Demir).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op van de Participatiewet (Pw) per 8 maart 2024.
1.1.
Met het besluit van 26 februari 2024 (het primaire besluit) is de bijstandsuitkering van eiser vanaf 8 februari 2024 ingetrokken, omdat zijn recht op bijstand niet vastgesteld kon worden. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 13 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit deels herroepen. De bijstandsuitkering van eiser wordt van 8 februari 2024 tot 8 maart 2024 alsnog uitgekeerd op grond van de dak- en thuislozen norm, omdat uit de door eiser alsnog overgelegde documenten is gebleken dat zijn situatie niet is veranderd. Vanaf 8 maart 2024 wordt eisers bijstandsuitkering wel ingetrokken, omdat hij vanaf die datum in detentie zat.
1.3.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Het college heeft eiser het voordeel van de twijfel gegeven ten aanzien van zijn bijstandsuitkering over de periode van 8 februari 2024 tot 8 maart 2024, omdat niet is gebleken dat eisers situatie is veranderd in die periode. Eiser had daarom tot 8 maart 2024 alsnog recht op bijstand op grond van de dak- en thuislozen norm. Vanaf 8 maart 2024 zat eiser in detentie. Omdat detentie een uitsluitingsgrond is voor het recht op bijstand [1] en de detentieperiode van eiser langer duurde dan 30 dagen, blijft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser vanaf 8 maart 2024 in stand.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat zijn uitkering niet ingetrokken mocht worden per 8 maart 2024. Zijn bijstandsuitkering had vanaf deze datum opgeschort moeten worden, omdat hij zich in detentie bevond. Hij kon dan nadat hij uit detentie was vrijgekomen zijn bijstandsuitkering makkelijk hervatten. Uit artikel 45, derde lid, van de Pw vloeit niet voort dat als de detentie langer duurt dan 30 dagen, de uitkering wordt ingetrokken. De gemeente Amsterdam hanteert bijvoorbeeld een termijn van acht weken in plaats van 30 dagen. Daarbij komt dat het college in het bestreden besluit nooit heeft besloten dat de bijstand van eiser per 8 maart 2024 wordt ingetrokken. Dat betekent dat de uitkering van eiser tot op heden niet is ingetrokken.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt het volgende voorop. Ter zitting heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat in het bestreden besluit wel staat dat is besloten om het recht op bijstand van eiser in te trekken per 8 maart 2024. Eiser heeft ter zitting gezegd dat zijn beroepsgrond dat het college in het bestreden besluit nooit heeft vermeld dat de bijstandsuitkering van eiser wordt ingetrokken, hiermee komt te vervallen. De rechtbank bespreekt deze beroepsgrond daarom niet verder.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiser per 8 maart 2024 mocht intrekken en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 september 2017 [2] . Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw had eiser ten tijde van zijn detentie geen recht op bijstand. Detentie is een uitsluitingsgrond voor het verkrijgen van bijstand. Voor opschorting van het recht op bijstand was op grond van deze bepaling geen plaats. Het college hanteert verder een vaste (ongeschreven) gedragslijn op grond waarvan de bijstandsuitkering wordt ingetrokken als de detentie langer duurt dan 30 dagen. Het college heeft in dit kader gewezen op artikel 45, eerste lid, van de Pw, waarin is bepaald dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en uitbetaald. In dit geval heeft eiser bijna 60 dagen in detentie doorgebracht Het college was niet gehouden om, in afwijking van artikel 13, eerste lid, van de Pw, een langere termijn te hanteren dan de vaste gedragslijn van beëindiging na detentie van 30 dagen. Ook kan het college niet worden gehouden aan het buitenwettelijk begunstigend beleid van een ander college in een andere gemeente. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 13, eerste lid, onder a, van de Pw.
2.ECLI:NL:CRVB:2017:3279, rechtsoverweging 4.4.