Op 27 januari 2025 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van de officier van justitie tegen de veroordeelde, die in 2020 voorwaardelijk ter beschikking was gesteld met een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De vordering tot tenuitvoerlegging van deze maatregel werd op 2 september 2024 ingediend door het Openbaar Ministerie. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. De verdediging stelde dat de vordering niet-ontvankelijk was omdat deze te laat was ingediend, terwijl de officier van justitie het daarmee eens was. De rechtbank oordeelde dat de vordering tijdig was ingediend, omdat de terbeschikkingstelling was verlengd tot 27 januari 2025. Echter, de rechtbank wees de vordering af, omdat de gedragsbeïnvloedende maatregel niet kon worden uitgevoerd zolang de terbeschikkingstelling niet was beëindigd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.