ECLI:NL:RBMNE:2025:59

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing omgevingsvergunning aan bestemmingsplan en kennelijke misslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een omgevingsvergunning voor het omzetten van een mantelzorgwoning naar een permanente woning had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, dat deze aanvraag had geweigerd. Eiser had zijn aanvraag op 7 oktober 2022 ingediend, terwijl het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' op dat moment van toepassing was, dat het bouwen van twee woningen op het perceel toestond. Het college stelde echter dat er sprake was van een kennelijke misslag in de verbeelding van het bestemmingsplan, waardoor de aanvraag niet in overeenstemming zou zijn met de geldende regels.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag. De rechtbank benadrukte dat de verbeelding op ruimtelijkeplannen leidend is bij het bepalen wat planologisch is toegestaan. De rechtbank concludeerde dat eiser op het moment van zijn aanvraag mocht afgaan op de gepubliceerde versie van de verbeelding, die het bouwen van twee woningen toestond. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en droeg het college op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het college de aanvraag van eiser opnieuw moest toetsen aan het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde verder dat het college het griffierecht aan eiser moest vergoeden en dat eiser recht had op een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de fout in de verbeelding voor rekening en risico van de gemeenteraad kwam, aangezien deze niet tijdig had gereageerd op de signalen over de onjuistheden in het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten- de Jong ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Steenbergen).

Inleiding

1. Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] (het perceel). Op het perceel heeft hij, naast zijn woning, vergunningsvrij een mantelzorgwoning met als huisnummer [adres 2] gebouwd. Zijn vader woont in de mantelzorgwoning. Met het besluit van 24 november 2022 heeft het college geweigerd om aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het omzetten van de mantelzorgwoning naar een permanente woning (de weigering).
2. Met de beslissing op bezwaar van 9 januari 2024 (het bestreden besluit) is het college – in afwijking van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Lopik – bij de weigering gebleven. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Het college heeft om een zitting gevraagd. Daarom heeft de rechtbank het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn vrouw, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Waarover zijn partijen het eens?

4. Eiser heeft zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning op 7 oktober 2022 bij het college ingediend. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat deze aanvraag ziet op de activiteit bouwen.
5. Ook zijn partijen het erover eens, en ook de rechtbank stelt vast, dat op
7 oktober 2022 op het perceel het bestemmingsplan Landelijk gebied (het bestemmingsplan) van toepassing was. Op de verbeelding van het bestemmingsplan die op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl (ruimtelijkeplannen) is gepubliceerd, heeft het perceel de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘Maximum aantal wooneenheden: 2’. Dit betekent dat op grond van het bestemmingsplan op het perceel het bouwen van twee woningen is toegestaan. [1] De aanvraag van eiser is hiermee in overeenstemming.

Het geschil

6. Eiser voert aan dat het college de door hem aangevraagde omgevingsvergunning had moeten verlenen. Volgens eiser was zijn aanvraag in overeenstemming met het op dat moment geldende bestemmingsplan en deed zich ook geen andere weigeringsgrond uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor. In zo’n geval is sprake van een gebonden beschikking en heeft het college geen beleidsruimte om anders te beslissen dan de omgevingsvergunning te verlenen.
7. Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval eiser bij wijze van uitzondering niet mocht uitgaan van de verbeelding van het bestemmingsplan die op ruimtelijkeplannen is gepubliceerd. Op die verbeelding is voor het perceel volgens het college sprake van een kennelijke misslag. Op deze verbeelding is namelijk per abuis de grens van de in 2015 aan eiser verleende omgevingsvergunning opgenomen met een stippellijn. Hierdoor is het perceel op de verbeelding gescheiden van het perceel [adres 3] . Het perceel [adres 3] heeft in deze versie de bestemming ‘Wonen’, zonder een aanduiding maximaal aantal wooneenheden. Op dit perceel is op grond van de regels van het bestemmingsplan één woning toegestaan. Voor het perceel is op de verbeelding wel een aanduiding maximaal aantal woonheden opgenomen. Het maximaal aantal woningen op het perceel bedraagt op grond van de aanduiding twee. Hierdoor zijn in deze versie op de percelen [adres 1] en [adres 3] totaal drie woningen toegestaan. Dit was volgens het college niet de bedoeling en voor de derde woning is ook geen ruimtelijke afweging gemaakt. Het totaal aantal woningen op deze twee percelen gezamenlijk had conform het voorgaande bestemmingsplan maximaal twee moeten zijn. Op de zitting heeft het college toegelicht dat na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad voor hem duidelijk is geworden dat de verbeelding meerdere fouten bevatte, waarvan één op de percelen [adres 1] en [adres 3] . Het college werd hier met een e-mail van [A] , werkzaam bij [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ), van 11 juni 2022 op gewezen. Op die verbeelding ontbrak op de percelen [adres 1] en [adres 3] de aanduiding maximaal aantal woonheden, waardoor op beide percelen gezamenlijk maar één woning was toegestaan. Ook dat was niet de bedoeling. Ambtelijk is geprobeerd deze fout te herstellen door de verbeelding aan te passen. Daarbij is per abuis de stippellijn op de verbeelding terecht gekomen. Volgens het college is sprake van een algemeen kenbare fout. Daarom kon hij met het bestreden besluit het bestemmingsplan ‘Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied’ – waarin de omissie bij de eerste gelegenheid is hersteld – op de aanvraag van eiser van toepassing verklaren. De aanvraag van eiser is in strijd met dit bestemmingsplan en dus heeft het college de aanvraag op grond daarvan kunnen weigeren.

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
8. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning om te bouwen op het moment van indiening voldoet aan het dan geldende bestemmingsplan getoetst aan dit bestemmingsplan. Dat is ook zo, als op het moment van het besluit op bezwaar een ander bestemmingsplan in werking is getreden waarmee de aanvraag in strijd is. [3]
10. De rechtbank stelt vast dat op 7 oktober 2022 geen voorbereidingsbesluit van kracht was en ook was er geen ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage gelegd waarmee de aanvraag van eiser eventueel niet in overeenstemming zou kunnen zijn geweest. De gemeenteraad heeft niet eerder dan op 7 februari 2023 het bestemmingsplan ‘Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied’ vastgesteld, waarbij voor het perceel de verbeelding is gewijzigd.
11. Uit artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, in combinatie met artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat de verbeelding op ruimtelijkeplannen leidend is bij het bepalen wat planologische is toegestaan op een perceel.
12. Ten slotte wordt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vanuit het oogpunt van rechtszekerheid slechts in zeer uitzonderlijke situaties aangenomen dat een bestemmingsplan een kennelijke misslag bevat. [4]
Is in dit geval sprake van een kennelijke misslag?
13. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een kennelijke misslag. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
14. Gelet op wat het college in het bestreden besluit heeft opgenomen over de verschillende versies van de verbeelding van het bestemmingsplan, de op de zitting gegeven toelichting en gelet op de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied’, acht de rechtbank het aannemelijk dat bij het maken van de verbeelding van het bestemmingsplan meerdere fouten zijn gemaakt, ook bij het perceel. Dat betekent echter nog niet dat sprake is van een kennelijke misslag.
15. Zoals het college op de zitting ook heeft erkend, is uit de verbeelding op ruimtelijkeplannen zelf niet af te leiden dat op het perceel onbedoeld twee woningen zijn toegestaan. Ook bestond er voor zowel het perceel als het perceel [adres 3] geen discrepantie tussen de gepubliceerde verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Dat sprake is van een (ambtelijke) fout wordt pas duidelijk door de toelichting van het college dat bij het maken van de verbeelding meerdere fouten zijn gemaakt, dat geprobeerd is deze ambtelijk te herstellen en dat vervolgens weer een andere fout is gemaakt. Zonder deze toelichting is het voor een willekeurig persoon niet kenbaar dat het op de verbeelding toegestane aantal woningen hoger is dan bedoeld. Voor eiser was op het moment dat hij zijn aanvraag indiende alleen de op de landelijke voorziening gepubliceerde versie van de verbeelding kenbaar. Hier mocht eiser naar het oordeel van de rechtbank vanuit het oogpunt van rechtszekerheid van uitgaan.
16. Naar het oordeel van de rechtbank komt de fout op de gepubliceerde versie van de verbeelding voor rekening en risico van de gemeenteraad. Daarbij neemt de rechtbank naast het vereiste van rechtszekerheid mede in aanmerking dat de gemeenteraad in juni 2022 – dus ruim voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 31 augustus 2022 – er al door een derde op is gewezen dat de mogelijkheden op (onder andere) het perceel op grond van dit bestemmingsplan afweken van de mogelijkheden op het perceel in het voorgaande bestemmingsplan. De gemeenteraad heeft in de tussenliggende periode voldoende tijd gehad om de fout op de verbeelding op de juiste wijze te herstellen of anders een voorbereidingsbesluit te nemen om situaties die tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Eerste herziening bestemmingsplan Landelijk gebied’ onwenselijk werden geacht te voorkomen. Dit heeft de gemeenteraad niet gedaan.
17. Volgens het college was de ambtelijke fout op de verbeelding kenbaar voor eiser, omdat zijn aanvraag is ingediend door een collega van [A] van [bedrijf] en omdat [A] in de bezwaarfase als gemachtigde optrad voor eiser. Voor zover deze kennis van [A] al zou kunnen worden toegerekend aan eiser, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee sprake zou zijn van een kennelijke misslag op grond waarvan eiser na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet mocht afgaan op de uiteindelijk op ruimtelijkeplannen gepubliceerde verbeelding. De fout op de verbeelding betreft immers een andere fout dan waarop [A] in zijn e-mail van 21 juni 2022 heeft gewezen en de fout was – zoals onder 15 reeds overwogen – bovendien niet voor elke willekeurig persoon kenbaar.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een kennelijke misslag in het bestemmingsplan. Dit betekent dat het college de aanvraag van eiser had moeten toetsen aan het bestemmingsplan. Daarmee is de aanvraag niet in strijd en dus had het college, als het bouwplan niet in strijd is met de andere weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo, de omgevingsvergunning moeten verlenen. Daarom zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel en wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van het college op de zitting om nog een stuk toe te mogen sturen definitief af.
19. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar van eiser te nemen nu ook moet worden getoetst aan de overige vereisten van artikel 2.10 van de Wabo.
19. De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. [5]
21. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 januari 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 23.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan.
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:655.
4.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:941.
5.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.