ECLI:NL:RBMNE:2025:5775

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
11623979
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding leaseovereenkomst Mercedes-Benz Sprinter en vordering achterstallige leasetermijnen

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. die een Mercedes-Benz Sprinter heeft geleased aan gedaagde, de leaseovereenkomst ontbonden omdat gedaagde sinds medio 2024 zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Eiseres vordert betaling van de achterstallige leasetermijnen, het restant van de leaseprijs verminderd met de verkoopprijs van de bus, de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten, wat in totaal neerkomt op € 13.526,17. Gedaagde erkent dat hij niet heeft betaald, maar stelt dat eiseres haar verplichtingen niet is nagekomen door de bus op haar naam te zetten na een diefstal, waardoor de overeenkomst zou zijn geëindigd. De kantonrechter oordeelt dat eiseres de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat gedaagde tekortgeschoten is in zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiseres toe en verklaart dat gedaagde de achterstallige leasetermijnen en het restant van de leaseprijs moet betalen, evenals de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11623979 \ AC EXPL 25-825
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V., H.O.D.N. [handelsnaam 1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 2] ,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2025,
  • het proces-verbaal van de rolzitting van 9 april 2025, waarin de mondelinge conclusie van antwoord van [gedaagde] is vermeld, en de schriftelijke conclusie van antwoord van [gedaagde] ,
  • de akte vermindering van eis van 14 augustus 2025.
1.2.
Op 27 augustus 2025 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren namens [eiser] de heer [A] en mevrouw [B] , werkzaam bij de gemachtigde van [eiser] , aanwezig. [gedaagde] en zijn echtgenote, mevrouw [C] waren ook aanwezig. Partijen hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. De spreekaantekeningen van [gedaagde] zijn tijdens de mondelinge behandeling voorgedragen en aan de zittingsaantekeningen gehecht. Door middel van deze spreekaantekeningen heeft [gedaagde] reconventionele vorderingen ingediend.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter partijen laten weten dat vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft een Mercedes-Benz Sprinter (hierna: de bus) van [eiser] geleased. Hij zou hiervoor gedurende 69 maanden maandelijks een bedrag van € 465,34 aan [eiser] betalen. [eiser] zegt dat [gedaagde] dit sinds medio 2024 niet heeft gedaan. Daarom heeft zij de leaseovereenkomst ontbonden. Na de dagvaarding, op 14 mei 2025 heeft [gedaagde] de bus bij [eiser] ingeleverd. De bus is op 4 juni 2025 aan een derde verkocht. [eiser] eist dat [gedaagde] de achterstallige leasetermijnen, het restant van de leaseprijs verminderd met de verkoopprijs, de contractuele rente en buitengerechtelijke (incassso)kosten betaalt, wat neerkomt op betaling van een totaalbedrag van € 13.526,17. [gedaagde] zegt dat hij inderdaad vanaf medio 2024 niet heeft betaald, omdat [eiser] haar deel van de overeenkomst niet is nagekomen. Na de diefstal van de bus op 8 juli 2024, die later terug is gevonden en aan [gedaagde] is geretourneerd, had [eiser] namelijk de bus op haar eigen naam gezet. De bus kon daarna niet meer overgeschreven worden op de naam van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is door de wijziging van de tenaamstelling niet alleen sprake van contractbreuk maar is de overeenkomst ook geëindigd, waardoor hij niets meer aan [eiser] verschuldigd is. [gedaagde] zegt dat hij wilde werken aan een oplossing, maar dat [eiser] dit niet wilde. [eiser] erkent dat de bus eerst op naam van haar berger is gezet, maar zegt dat dit voor de aanvraag van een nieuwe sleutel na de diefstal noodzakelijk was. De bus is vervolgens op haar naam gezet omdat de bus niet meer op naam van [gedaagde] kon worden gezet. Dat zij niet wilde meewerken aan een oplossing, betwist zij.
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe.

3.De beoordeling

[eiser] mocht de overeenkomst tussen partijen ontbinden
3.1.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit. [eiser] en [gedaagde] hebben op 10 februari 2022 een huurkoopovereenkomst voor de bus gesloten. De overeengekomen totale leaseprijs is € 37.108,46. De maandelijkse leasetermijnen was [gedaagde] bij vooruitbetaling verschuldigd. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 69 maanden. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] (hierna: de AV) van toepassing verklaard. Op grond van de AV mocht [eiser] de overeenkomst tussen partijen ontbinden, wanneer [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet (tijdig en/of volledig) zou nakomen. [1] [gedaagde] heeft volgens [eiser] slechts 29 maanden de verschuldigde leasetermijnen betaald. [gedaagde] heeft erkend sinds medio 2024 niets meer aan [eiser] te hebben betaald. [gedaagde] was dus tekortgeschoten in zijn betalingsverplichting en verkeerde ook in verzuim. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, mocht hij zijn maandelijkse betalingsverplichting niet (sinds medio 2024) staken. Zie in dit verband wat onder 3.3. tot en met 3.7. staat. [eiser] was dan ook bevoegd om de overeenkomst te ontbinden vanaf het moment dat [gedaagde] niet meer (tijdig en/of volledig) aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. [eiser] heeft dan ook terecht de overeenkomst op 31 december 2024 ontbonden.
3.2.
Gelet op het voorgaande wordt de door [eiser] gevorderde verklaring van recht uitgesproken.
De verweren van [gedaagde] slagen niet
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat de verweren van [gedaagde] niet slagen. Dit oordeel legt de kantonrechter hierna uit.
Fout
3.4.
[gedaagde] zegt in de eerste plaats dat [eiser] een fout heeft gemaakt door de bus op de naam van [eiser] over te schrijven. Om die reden is volgens [gedaagde] de overeenkomst op dat moment beëindigd en is hij bevrijd van zijn financiële verplichtingen.
3.5.
De kantonrechter verwerpt de stelling van [gedaagde] dat er sprake is van een fout en gaat niet mee met dit verweer van [gedaagde] . Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling de gang van zaken uitgelegd. Zij zegt dat de politie op een gegeven moment contact met haar heeft opgenomen, omdat zij in het RDW-registers staat vermeld als de juridisch eigenaar van de bus, om te vertellen dat de bus was gestolen en weer was teruggevonden. [eiser] had niet van [gedaagde] gehoord dat de bus was gestolen. Vervolgens heeft [eiser] de bus bij de politie opgehaald en naar de werf van haar berger, een bedrijf genaamd [bedrijf] , gebracht. Daar bleek dat de sleutels van de bus er niet waren. [eiser] heeft uitgelegd dat omdat zij de juridisch eigenaar van de bus is het dan de procedure is dat de bus op de naam van de berger van [eiser] wordt gezet, zodat er nieuwe sleutels gemaakt konden worden. Toen de nieuwe sleutels gemaakt waren, wilde [gedaagde] de bus meenemen en weer op zijn eigen naam laten zetten. Deze wijziging van de tenaamstelling was niet mogelijk omdat [gedaagde] geen geldig rijbewijs meer had en er ten aanzien van de bus een tenaamstellingsblokkade was vanwege een beslag op de bus voor CJIB- en Belastingschulden van [gedaagde] . [eiser] heeft daarom de bus op haar naam gezet en de bus op haar naam verzekerd, zodat [gedaagde] de bus toch kon blijven gebruiken [2] voor zijn bedrijf. [gedaagde] heeft deze gang van zaken niet weersproken. Gelet op het voormelde is duidelijk geworden dat voor het verkrijgen van sleutels na de diefstal van de bus het nodig was om de tenaamstelling te wijzigen en dat door een omstandigheid in de risicosfeer van [gedaagde] (de tenaamstellingsblokkade) de bus niet weer op zijn naam kon worden gesteld. Verder is duidelijk geworden dat het handelen van [eiser] (het wijzigen van de tenaamstelling van de bus) juist heeft plaatsgevonden om ervoor te zorgen dat [gedaagde] van de bus gebruik kon blijven maken zoals partijen zijn overeengekomen. Daarom kan het handelen van [eiser] niet als een fout/tekortkoming worden gezien. Zij heeft juist inspanningen verricht om ervoor te zorgen dat de bus verzekerd bleef en dat [gedaagde] de bus kon blijven gebruiken voor zijn bedrijf, ondanks dat hij geen geldig rijbewijs meer had.
De stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst is geëindigd door de wijziging van de tenaamstelling van de bus, is ongegrond. Niet uit de wet en niet uit de overeenkomst en de AV volgt dat de wijziging van de tenaamstelling van de bus de overeenkomst doet eindigen; de wijziging van de tenaamstelling van de bus heeft dus niet als gevolg dat [gedaagde] van zijn financiële verplichtingen is bevrijd.
Veiligheid
3.6.
[gedaagde] zegt verder nog dat [eiser] zijn veiligheid en die van weggebruikers in gevaar heeft gebracht door hem in een onveilige bus te laten rijden, nadat hij de bus bij de berger had opgehaald. Echter, op grond van de AV is [gedaagde] (als economisch eigenaar en houder van de bus) verplicht om de bus in het goede staat te houden en zorg te dragen voor het herstel van eventuele gebreken. [3] Als de bus vanwege zijn staat na diefstal niet meer veilig was, dan had [gedaagde] er eerst voor moeten zorgen dat de bus gerepareerd zou worden. Het is zijn verantwoordelijkheid en niet die van [eiser] , dat de bus veilig is. Als er iets met de bus gebeurt komt het voor rekening en risico van hem zelf.
Tekortkoming van [eiser] gebruik van de bus
3.7.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat ook als er wel sprake was geweest van een tekortkoming van [eiser] , dit niet automatisch betekent dat de overeenkomst daarmee tot een einde is gekomen. De stelling van [gedaagde] dat hij door een tekortkoming van [eiser] bevrijd is van zijn verplichting om te betalen voor de leasetermijnen, is dus onjuist. Ook het feit dat [gedaagde] door omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen de bus niet meer heeft gebruikt/kon gebruiken, betekent niet dat hij zijn betalingsverplichtingen niet meer na hoeft te komen.
[gedaagde] moet de achterstallige leasetermijnen en het restant van de leaseprijs verminderd met de verkoopopbrengst betalen
3.8.
Op grond van de overeenkomst is [gedaagde] niet alleen de maandelijkse achterstallige leasetermijnen aan [eiser] verschuldigd; op grond van de AV bij de overeenkomst is [gedaagde] bij voortijdige ontbinding van de overeenkomst ook het nog niet betaalde deel van de leaseprijs (dat gelijk is aan de som van de overige leasetermijnen die [gedaagde] zou moeten betalen wanneer de overeenkomst was blijven bestaan) aan [eiser] verschuldigd. [4]
3.9.
[gedaagde] zegt dat hij de leasetermijnen tot en met augustus 2024 heeft betaald. Hij heeft in dit verband verwezen naar een op 23 juli 2024 verrichte girale betaling [eiser] heeft betwist dat [gedaagde] de leasetermijn voor de maand juli 2024 heeft betaald. In de dagvaarding heeft [eiser] een overzicht opgenomen van de achterstallige leasetermijnen en het restant van de leaseprijs. Volgens dit overzicht heeft [gedaagde]
onder meerde leasetermijn voor de maand juli 2024 niet betaald. De kantonrechter kan niet vaststellen dat [gedaagde] de leasetermijn voor de maand juli 2024 heeft betaald. [eiser] factureert in de voorafgaande maand, voor de volgende maand. Uit het overzicht van [eiser] volgt dat [gedaagde] de factuur van juli 2024 voor de maand augustus 2024 heeft betaald, maar dat hij de factuur van juni 2024 voor de maand juli 2024 niet heeft betaald. [gedaagde] heeft geen objectieve, verifieerbare gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat hij de leasetermijn voor de maand juli 2024 heeft betaald. Met de op 23 juli 2024 verrichte betaling heeft [gedaagde] de leasetermijn voor de maand augustus 2024 betaald. Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] de leasetermijn voor de maand juli 2024 niet heeft betaald. De berekening in de dagvaarding klopt. De achterstallige leasetermijnen en het restant van de leaseprijs bedragen samen € 25.305,18.
3.10.
Op grond van de overeenkomst en de AV [5] wordt op het bedrag van € 25.305,18 de verkoopopbrengst van de bus van € 15.352,48 in mindering gebracht. [eiser] heeft dit op 4 juni 2025 [6] door middel van verrekening gedaan. [gedaagde] moet aan [eiser] dus nog een bedrag van (€ 25.305,18 - € 15.352,48 = ) € 9.952,70 voor de bus betalen. Daartoe wordt [gedaagde] veroordeeld.
[gedaagde] moet de contractuele rente over de hoofdsom betalen
3.11.
Omdat [gedaagde] niet en daarom te laat heeft betaald, moet hij ook de contractuele rente van 18% per jaar (= 1,5% per maand als bedoeld in artikel 15 van de AV) over het bedrag van € 25.305,18 betalen. Volgens [eiser] is de tot 20 maart 2025 verschenen contractuele rente € 1.043,49. Zij heeft betaling van deze verschenen rente gevorderd en de contractuele rente over € 25.305,18 vanaf de dag van de dagvaarding, te weten 25 maart 2025. [gedaagde] heeft tegen de gevorderde contractuele rente als zodanig niets aangevoerd. De gevorderde contractuele rente wordt toewezen als gevorderd.
3.12.
Bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis, in het bijzonder bij de berekening van de sinds 25 maart 2025 verschenen contractuele rente, moet [eiser] rekening houden met de verrekening van de verkoopopbrengst van de bus van € 15.352,48 op 4 juni 2025.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke (incasso)kosten vermeerderd met de contractuele rente betalen
3.13.
[eiser] vordert vergoeding van de contractueel overeengekomen buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 2.530,52 vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar. [gedaagde] heeft tegen deze vordering als zodanig niets aangevoerd. Deze vordering wordt toewezen als gevorderd. De kantonrechter heeft geen aanleiding om (ambtshalve) tot matiging van de gevorderde vergoeding over te gaan.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de kosten veroordeeld. [7] Dit betekent dat hij zijn eigen (proces)kosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
123,16
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.531,16
[gedaagde] is niet-ontvankelijk in zijn tegenvorderingen
3.15.
[gedaagde] heeft eerst tijdens de mondelinge behandeling ook enkele tegenvorderingen (reconventionele vorderingen) ingesteld. Dat is te laat. [gedaagde] had dat tegelijk moeten doen toen hij een conclusie van antwoord nam [8] , dus op 9 april 2025. De kantonrechter verklaard [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn tegenvorderingen, omdat deze vorderingen te laat zijn ingesteld.
De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.16.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zoals is gevorderd door [eiser] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten huurkoopovereenkomst met betrekking tot de MercedesBenz SPRINTER met het kenteken [kenteken] (ccnr. [nummer] ) op 31 december 2024 is ontbonden,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen (€ 9.952,70 + € 1.043,49 =) € 10.996,19 vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar over € 25.305,18 vanaf 25 maart 2025 tot de dag van volledige betaling, met inachtneming van de verrekening van de verkoopopbrengst van de bus van € 15.352,48 op 4 juni 2025,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.530,52 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar vanaf 25 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van [eiser] van € 2.531,16 aan haar betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
wijst het meer of anders door [eiser] gevorderde, af,
4.6.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in de door hem ingestelde reconventionele vorderingen,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025. [9]
De griffier, De kantonrechter,

Voetnoten

1.Zie artikel 43 van de AV.
2.bereden door iemand met een geldig rijbewijs.
3.Zie artikel 22 van de AV.
4.Zie artikel 43 van de AV.
5.Zie artikelen 44 van de AV.
6.Zie met betrekking tot deze datum artikel 6:127 lid 1 in verbinding met 6:129 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
7.Artikel 237 lid 1 eerste volzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
8.Artikel 137 Rv.
9.Type: 62938