ECLI:NL:RBMNE:2025:5733

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
11703867 LC EXPL 25-1090
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomsten en terugvorderingen bij gebrekkige uitvoering van werkzaamheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2025, gaat het om een geschil tussen een eiser en twee gedaagden met betrekking tot aannemingsovereenkomsten. De eiser, vertegenwoordigd door RP Advies B.V., vordert terugbetaling van bedragen die hij heeft betaald voor werkzaamheden die niet naar behoren zijn uitgevoerd door gedaagde sub 1, een aannemer. Gedaagde sub 1 wordt verweten dat hij niet de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder de plaatsing van HR++ glas, en dat hij in verzuim is geraakt. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde sub 1 geen schadevergoeding hoeft te betalen, omdat er geen sprake is van verzuim. Gedaagde sub 2, een onderaannemer, wordt ook aangesproken voor niet-uitgevoerde werkzaamheden, maar verschijnt niet in de procedure. De eiser vordert in totaal € 7.559,00 van gedaagde sub 1 en € 4.010,00 van gedaagde sub 2. De kantonrechter wijst de vorderingen van gedaagde sub 1 af, maar kent een terugbetaling van € 3.514,29 toe aan de eiser, inclusief wettelijke rente. De vorderingen van gedaagde sub 1 in reconventie worden afgewezen, evenals de vorderingen van gedaagde sub 2. De proceskosten worden toegewezen aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11703867 LC EXPL 25-1090 BmR/842
Vonnis van 3 september 2025
inzake
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: RP Advies B.V.,
[.] ,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,

wonende te [plaats 2] .
verder ook te noemen [handelsnaam 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederende in persoon.

2.[gedaagde sub 2] , h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,

wonende te [plaats 3] ,
verder ook te noemen [handelsnaam 2] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding - de conclusie van antwoord aan de zijde van [handelsnaam 1] - de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025.
1.2.
Van de mondelinge behandeling is door de griffier zittingsaantekeningen bijgehouden.
1.3.
[handelsnaam 2] is niet verschenen. Tegen [handelsnaam 2] zal verstek worden verleend. De procedure wordt verder op tegenspraak voortgezet.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] als opdrachtgever en [handelsnaam 1] als opdrachtnemer hebben op 2 oktober 2023 een overeenkomst gesloten voor de volgende werkzaamheden:
het uitvoeren van energiebesparende maatregelen ‘ [adres 1] te [plaats 4] ’ door [handelsnaam 1] als projectmanager en zijn onderaannemers(opmerking kantonrechter: kennelijk is bedoeld de [adres 2] te [plaats 1] ). De kosten bedragen € 10.000,00. De uit te voeren werkzaamheden zijn verder niet omschreven.
2.2.
Op 16 oktober 2023 sluit [handelsnaam 1] een (onder)aannemingsovereenkomst met [handelsnaam 2] voor het project aan de [adres 2] te [plaats 1] . In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“De Opdracht
[handelsnaam 1] is door derden (eigenaren) aangewezen voor de renovatie/verbouwing van
[adres 2] , [postcode] [plaats 1] .
[handelsnaam 1] verleent ter uitvoering van de werkzaamheden opdracht aan Wederpartij, en
Wederpartij aanvaardt de opdracht van [handelsnaam 1] , tot de volgende werkzaamheden:
Complete uitvoering van zolder inclusief alle materialen
Wederpartij dient standaard de complete uitvoering van de zolder, inclusief alle infrastructuur en bijbehorende materialen, uit te voeren, voornamelijk:
1. De isolatie en installatie van alle afsluiters en verbindingen (leidingen, draden, riolering
en electra).
2. De complete installatie en vervanging van verlichtingen, schakelaars en stopcontacten.
3. Compleet schilderen en stuckadoor van de zolder en daar bijbehorende deuren en
kozijnen (zoals pleisteren, stuckdoor, gipsplaat, plaatsing of implementatie van
plafonds/valse plafonds). Opmerking : Schilderen met alleen witte kleur.
4. Het aanleggen van vloer en laminaat.
5. Het vervangen van alle enkelglas door standaard dubbel glas, inclusief materiaal en
plaatsing.”
Het overeengekomen honorarium bedraagt € 3.300,00 incl. BTW.
2.3.
Bij factuur van 2 november 2023 brengt [handelsnaam 1] bij [eiser] een bedrag in rekening van € 10.000,00 inclusief BTW met omschrijving Hoogrendementsbeglazing (HR++) € 4.000,00 en Dakisolatie € 6.000,00. [eiser] betaalt dit bedrag op 14 november 2023 aan [handelsnaam 1] .
2.4.
Tussen [eiser] en [handelsnaam 1] ontstaat in de maand februari 2024 e-mail correspondentie over de wijze waarop de werkzaamheden door de onderaannemer onder verantwoordelijkheid van [handelsnaam 1] zijn uitgevoerd.
Op woensdag 6 februari 2024 schrijft [eiser] onder meer het volgende:
“(..) However, it's important to note that due to the deteriorated condition of the window frames, we explicitly requested that the glass replacement not proceed, as it would not be feasible. This concern was communicated to you beforehand.”
“(..)
In light of this, we are unable to accept the proposed settlement. We kindly urge you to prioritize the completion of the remaining work on the rooftop, while omitting the glass replacement as previously discussed.(..)”
Op zaterdag 10 februari 2024 schrijft [eiser] onder meer het volgende:
“Regarding the worker you dispatched yesterday, it appears there are some outstanding issues with the rooftop despitetheir completion declaration. Upon inspection, I noted the following concerns:
Electrical wires are externally connected to the surface of the wall instead of being routed internally.
No socket switch has been installed, and wires are left hanging without connection to the light bulbs.
Cracks in the wall still require filling.
I kindly request your immediate attention to these matters. Attached to this email, you will find images illustrating the identified issues for your reference.
Op maandag 12 februari 2024 antwoordt [handelsnaam 1] onder meer:
“Zoals besproken via WhatsApp, willen wij u informeren dat de werkzaamheden aan uw woning afgelopen vrijdag zijnafgerond. Zoals afgesproken, zijn de isolatiewerkzaamheden op uw zolder uitgevoerd. Daarnaast is er gestuct,geschilderd en laminaat gelegd. Er zijn ook extra werkzaamheden uitgevoerd, zoals het aanbrengen van eenbeschermende laag op uw dak, die niet in rekening is gebracht .Wat betreft de elektra is de aansluiting succesvolvoltooid en alle aansluitingen functioneren naar behoren.(..)”
“Vanwege de matige staat van uw kozijn was het niet mogelijk om het glazen te vervangen. In overleg hebben we het bestaande glazen goed afgedicht, waardoor de hoeveelheid kou die binnenkomt tot een minimum is beperkt. We hebben tevens metingen verricht en dubbel glazen voor u besteld, dat binnenkort wordt bezorgd.
Op deze manier hebben wij voldaan aan alle bepalingen in ons contract en zijn de werkzaamheden naar behoren
voltooid.(..)”
Op woensdag 14 februari 2024 reageert [eiser] onder meer:
“(..) Upon review of the contract and corresponding invoices, it is evident that our engagement entailed specific tasks, namely:
Insulation of the attic, inclusive of plastering, painting, and flooring.
Replacement of the existing glass with HR++ glass, with the understanding that installation onto frames is integral to the service provided.
Regarding the glass replacement, any associated risks are to be borne by you as the contractor. Therefore, I cannot assume liability for any issues arising from this aspect of the project.
To expedite resolution, I present two options for consideration:
Option i: Complete the attic insulation project as originally agreed, with a reimbursement of €4000 for the glass
replacement, given your inability to fulfill this aspect.
Option 2: Fulfill all contractual obligations, including the completion of the attic insulation and electrical wiring, along with the replacement of all glass as stipulated in our contract.
For your convenience, both the contract and invoice are attached herewith.
Please be advised that this communication serves as a final warning before further action is pursued
through legal channels. You are kindly requested to communicate your decision by the upcoming Monday.(..)”
Op maandag 19 februari 2024 reageert [handelsnaam 1] als volgt:
“Volgens onze samenwerkingsovereenkomst was het onze verantwoordelijkheid om enkel de isolatie van de zolder uit te voeren, evenals de levering en eventuele plaatsing van 4 dubbele beglazingen. De isolatie van de zolder is reeds voltooid, en de dubbele beglazing zal binnenkort bij u worden bezorgd. De vertraagde levering van de glazen komtechter ook voor uw rekening door het doorgeven van de verkeerde afmetingen. Het feit dat uw kozijnen niet geschikt zijn voor de plaatsing valt niet onder onze verantwoordelijkheid. Mocht uw huis tegen de tijd dat de beglazing wordt bezorgd voorzien zijn van de juiste kozijnen, dan zullen wij deze ook vooralsnog plaatsen. Anders eindigt hier onze verantwoordelijkheid, aangezien in het contract expliciet staat vermeld dat elke vorm van belemmering voor het uitvoeren van werkzaamheden voor rekening van de wederpartij komt. U dient ervoor te zorgen dat de juiste omstandigheden aanwezig zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
Daarnaast hebben wij diverse extra werkzaamheden buiten ons contract verricht, zoals stucwerk, elektriciteitswerk, schilderen, laminaat leggen en reparatie van de binnenste laag van uw dak. Tot op heden heeft u deze extra werkzaamheden nog niet betaald. Wij verzoeken u vriendelijk om het openstaande bedrag van €6.500 voor deze werkzaamheden uiterlijk binnen 7 dagen over te maken naar [rekeningnummer] , ten name van [handelsnaam 1] , onder vermelding van " [adres 2] ".
Wat betreft de gereedschappen hebben wij al aangegeven dat de heer [A (voornaam)] niet langer bij ons werkzaam is en dat u een bewaarplicht heeft ten opzichte van ons. U dient ofwel de spullen volledig aan ons terug te geven of een schadevergoeding van €2.000 voor de gereedschappen over te maken naar hetzelfde bankrekeningnummer, eveneens uiterlijk binnen 7 dagen.(..)”
2.5.
Bij brief van 27 februari 2024 van de gemachtigde van [eiser] aan [handelsnaam 1] wordt de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen voor zover het werk gebrekkig is uitgevoerd en niet is afgerond. Aanspraak wordt gemaakt op terugbetaling van een bedrag van € 4.000,00 voor het dubbel glas HR++ dat nog niet is vervangen en € 2.700,00 voor de werkzaamheden die niet volledig of ondeugdelijk zijn uitgevoerd.
2.6.
Op of omstreeks 23 juli 2024 verleent [eiser] aan [handelsnaam 2] opdracht tot vervanging van de kozijnen op maat. Bij factuur van 23 juli 2024 brengt [handelsnaam 2] een bedrag van € 3.206,50 in rekening. [eiser] betaalt een bedrag van € 3.150,00. De werkzaamheden zijn door [handelsnaam 2] niet uitgevoerd.
2.7.
Bij brief van 16 oktober 2024 van de gemachtigde van [eiser] aan [handelsnaam 2] wordt aanspraak gemaakt op teugbetaling van een bedrag van € 3.206,50.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [handelsnaam 1] om aan [eiser] te voldoen € 7.559,00 (bestaande uit € 6.700,00 aan hoofdsom, en € 859,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot de voldoening en met veroordeling van [handelsnaam 1] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [handelsnaam 1] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst, door de overeengekomen werkzaamheden niet correct en volledig uit te voeren. [eiser] vordert een bedrag van € 4.000,00 wegens niet uitgevoerde werkzaamheden (HR ++ glas) en een bedrag van € 6.700,00 wegens niet goed uitgevoerde werkzaamheden. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [handelsnaam 1] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[handelsnaam 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [handelsnaam 2] om aan [eiser] te voldoen € 4.010,00 (bestaande uit € 3.450,00 aan hoofdsom, en € 568,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot de voldoening en met veroordeling van [handelsnaam 2] in de proceskosten.
3.5.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [handelsnaam 2] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst, door de overeengekomen werkzaamheden niet uit te voeren.
3.6.
[handelsnaam 2] is niet in de procedure verschenen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.8.
[handelsnaam 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] om aan [handelsnaam 1] te voldoen € 38.500,00 (bestaande uit € 15.000,00 aan boete. € 15.000 aan reputatieschade, € 2.000,00 aan gereedschap, € 6.500,00 aan uitgevoerde werkzaamheden), te vermeerderen met de wettelijke rente tot de voldoening en veroordeling tot € 1.500,00 aan buitengerechtelijke en gerechtelijke incassokosten met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.9.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [handelsnaam 1] dat [eiser] jegens [handelsnaam 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst, door het verschuldigde bedrag ad € 6.500,00 onbetaald te laten. Ter onderbouwing van de vordering stelt [handelsnaam 1] verder schadevergoeding te vorderen omdat [eiser] zijn geheimhoudingsverplichting heeft overtreden, reputatieschade aan [handelsnaam 1] heeft berokkend en gereedschap heeft achtergehouden. [handelsnaam 1] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten.
3.10.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [handelsnaam 1] in de proceskosten.
3.11.
[handelsnaam 1] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [handelsnaam 2] om aan [handelsnaam 1] te voldoen € 21.500 aan schadevergoeding.
3.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en (deels in) reconventie
Inhoud overeenkomst [eiser] en [handelsnaam 1] (betalingsverplichting?)
4.1.
De eerste vraag die voor beantwoording voorligt is wat partijen precies zijn overeengekomen voor welke prijs. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden, zoals benoemd in de factuur van 2 november 2023 van [handelsnaam 1] en de werkzaamheden zoals benoemd in de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] zouden worden uitgevoerd voor een bedrag van totaal € 10.600,00, terwijl [handelsnaam 1] zich op het standpunt stelt dat naast de genoemde werkzaamheden in de factuur van 2 november 2023 extra werkzaamheden zijn overeengekomen, zoals benoemd in de onderaannemingsovereenkomst met [handelsnaam 2] omschreven in de punten 1 tot en met 4 voor een bedrag van € 6.500,00. Daar ziet de vordering in reconventie van € 6.500,00 ook op.
4.2.
De omvang van de werkzaamheden volgt uit de omschrijving van bovengenoemde factuur in combinatie met de onderaanemingsvereenkomst. Op basis van de stellingen van partijen over en weer is niet met voldoende zekerheid aan te geven voor welke prijs die werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Een mogelijke aanwijzing voor het standpunt van [eiser] is dat de onderaannemingsovereenkomst vrijwel direct is gesloten na de overeenkomst tussen [eiser] en [handelsnaam 1] en waarin ook expliciet verwezen wordt naar die opdracht. Onder punt 5 van de onderaannemingsovereenkomst is ook opgenomen de levering van HR++ glas en montage terwijl de werkzaamheden onder punt 1 tot en met 4 een nadere invulling kunnen betreffen van de in de factuur van 2 november 2023 benoemde werkzaamheden ‘dakisolatie en zolder isoleren’. Indien aangenomen moet worden dat het standpunt van [eiser] juist is komt de vordering in reconventie van [handelsnaam 1] tot betaling van € 6.500,00 niet voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
Indien veronderstellenderwijs zou moeten worden aangenomen dat extra werkzaamheden (meerwerk) tussen partijen is overeengekomen, zoals door [handelsnaam 1] wordt gesteld, komt de vordering van [handelsnaam 1] evenmin voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.4.
Een afspraak tot meerwerk voor een bedrag van € 6.500,00 is op geen enkele wijze tussen partijen schriftelijk vastgelegd, terwijl ook een factuur voor die werkzaamheden ontbreekt. Eerst bij e-mail van 19 februari 2024 maakt [handelsnaam 1] gewag van ‘diverse extra werkzaamheden buiten het contract, zoals stucwerk, electriciteitswerk, schilderen, laminaat leggen en reparatie van de binnenste laag dak’ voor een bedrag van € 6.500,00.
4.5.
Uit artikel 7:755 BW volgt dat wanneer sprake is van een door de opdrachtgever gewenste toevoeging of verandering in het overeengekomen werk, de aannemer een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever tijdig op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging heeft gewezen. Deze waarschuwingsplicht geldt echter niet wanneer de opdrachtgever de noodzaak van een uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Daarbij is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de concreet te verwachten meerkosten: moet de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf begrijpen, dan ligt het op zijn weg bij de aannemer te informeren naar de omvang van de noodzakelijke prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de betreffende toevoegingen/veranderingen voor die meerprijs aan de aannemer wil opdragen.
4.6.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de stelling van [handelsnaam 1] dat [eiser] tijdens één of meer nadere gesprekken of op de bouwplaats opdracht heeft gegeven voor extra werk, geldt ook ten aanzien van uitbreiding/wijziging van de oorspronkelijke opdracht artikel 6:230m BW. Op grond van lid 1 sub e van die bepaling geldt dan de speciale (en ten opzichte van de algemene regel van artikel 7:755 BW: strengere) eis dat de [handelsnaam 1] vóór het wijzigen/uitbreiden van de oorspronkelijke opdracht aan [eiser] op papier leesbare, duidelijke en begrijpelijk informatie moet verstrekken over (onder andere) de totale prijs van het meerwerk of – indien die prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend – de manier waarop die prijs moet worden berekend. Met deze eis wordt bereikt dat een consument als [eiser] op goed geïnformeerde wijze kan beslissen of hij het meerwerk (ondanks de hogere prijs die het tot gevolg heeft) aan een handelaar als [handelsnaam 1] wil opdragen.
4.7.
De schending door [handelsnaam 1] van artikel 6:230m lid 1 sub e BW acht de kantonrechter dan ernstig, omdat zij tot gevolg heeft gehad dat [eiser] niet op geïnformeerde wijze heeft kunnen beslissen of hij het (veronderstelde) meerwerk – ondanks de hogere prijs waartoe het zou leiden – aan [handelsnaam 1] wilde opdragen. Voor zover al veronderstellenderwijs sprake zou zijn van door [eiser] opgedragen meerwerk, vormt naar het oordeel van de kantonrechter een vernietiging van dat deel van de overeenkomst een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie. Deze partiële vernietiging heeft tot gevolg dat [eiser] ook in dat geval voor het (veronderstelde) meerwerk niet hoeft te betalen.
4.8.
Het gevolg is dat de vordering in reconventie van [handelsnaam 1] tot betaling van € 6.500,00 zal worden afgewezen.
Tekortkoming en schade van € 2.700,00
4.9.
[eiser] stelt dat [handelsnaam 1] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden en een bedrag dient terug te betalen van € 2.700,00 van de door [eiser] betaalde € 6.000,00 en € 600,00. Het standpunt van [eiser] in de dagvaarding is op zijn minst verwarrend. Als juridische grondslag formuleert [eiser] enerzijds dat hij nakoming van de overeenkomst verlangt op grond van artikel 3:296 BW en koppelt daaraan een verplichting van [handelsnaam 1] tot (terug)betaling van onder meer € 2.700,00, terwijl in de dagvaarding ook wordt gesteld dat [handelsnaam 1] bij brief van 27 februari 2024 in gebreke is gesteld en dat de overeenkomst tevens buitengerechtelijk (partieel) is ontbonden. De kantonrechter begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat [handelsnaam 1] op onderdelen tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst, in verzuim is geraakt en dat bedoeld is de overeenkomst partieel te ontbinden. Het alsdan ingetreden verzuim aan de zijde van [handelsnaam 1] brengt dan mee dat [eiser] gerechtigd was de aannemingsovereenkomst te ontbinden. Deze ontbinding brengt niet mee dat hetgeen is verricht en door [eiser] voldaan zonder grond is geschied; voor zover verbintenissen reeds zijn nagekomen blijft de rechtsgrond voor de nakoming in stand. Voor zover de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, wordt de vergoeding ervoor beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad (artikelen 6:271 en 272 lid 2 BW).
4.10.
De vraag die voorligt is of [handelsnaam 1] in verzuim is geraakt. Art. 6:74 lid 2 BW geeft in dit kader aan dat, voor zover nakoming niet blijvend onmogelijk is, voor schadeplichtigheid pas ruimte is als de schuldenaar in verzuim verkeert. Art. 6:265 BW eist voor het kunnen ontbinden van een wederkerige overeenkomst eveneens dat de schuldenaar in verzuim verkeert, tenzij nakoming tijdelijk of blijvend onmogelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] [handelsnaam 1] niet deugdelijk in gebreke heeft gesteld, zodat niet is komen vast te staan dat [handelsnaam 1] in verzuim is, zodat niet aan de vereisten van artikel 6:265 BW is voldaan. Daarom bestaat geen grond voor ontbinding van de overeenkomst. Ook bestaat er om die reden geen grond voor toewijzing van de door [eiser] gevorderde (schade)vergoeding. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.11.
Uit de voorgaande e-mail correspondentie van [eiser] aan [handelsnaam 1] voorafgaand aan de brief van de gemachtigde van [eiser] van 27 februari 2024 noch uit de brief van de gemachtigde van [eiser] blijkt van geen termijn voor nakoming van de verbintenis. Daarom kan de correspondentie en de brief van 27 februari 2024 in zoverre al niet worden gezien als ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW.
4.12.
Uit de e-mail correspondentie van 6 en 10 februari 2024 van de zijde van [eiser] volgt wel dat [eiser] niet tevreden was over het reeds uitgevoerde werk en nog niet uitgevoerde werk en dat hij daarvan op een aantal punten uitvoering en/of herstel verlangde. Bij e-mail van 12 februari 2024 heeft [handelsnaam 1] gemeld dat inmiddels de werkzaamheden zijn afgerond. Indien [eiser] van mening was dat na het verrichten van deze werkzaamheden nog steeds gebreken aan het werk kleefden of nieuwe gebreken waren opgetreden, had [eiser] dat opnieuw schriftelijk aan [handelsnaam 1] duidelijk moeten maken, door concreet te vermelden welke gebreken er volgens hem nog bestonden en binnen welke termijn [handelsnaam 1] die gebreken moest herstellen. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Weliswaar heeft [eiser] in reactie op de e-mail van [handelsnaam 1] van 12 februari 2024, waarin zij het werk gereed heeft gemeld, in zijn e-mail 14 februari 2024 vermeld dat nog niet alle punten zijn hersteld, maar hij heeft daarin geen termijn gesteld waarbinnen het werk hersteld dient te zijn. Ook in de correspondentie van de gemachtigde van [eiser] daarna heeft [eiser] geen termijn vermeld voor de deugdelijke nakoming door [handelsnaam 1] en is evenmin vermeld op welke punten precies het uitgevoerde/herstelde werk (nog) ondeugdelijk zou zijn. Uit de correspondentie van 27 februari 2024 volgt slechts dat er volgens [eiser] nog sprake was van niet volledige afronding en een algemene verwijzing naar de vermeende gebreken. Nu de buitengerechtelijke ontbinding niet kan worden bevestigd, blijft de overeenkomst in stand. Dat betekent dat terugvordering van een deel van de betaling voor een bedrag van € 2.700,00, afgezien nog van het feit dat ook de hoogte van de herstelkosten en/of kosten van de nog uit te voeren werkzaamheden in het geheel niet is onderbouwd, niet kan worden toegewezen.
Glas HR++ en montage (€ 4.000,00) minderwerk
4.13.
Onderdeel van het geschil tussen [eiser] en [handelsnaam 1] is de levering van en plaatsing van HR++ ramen. Vasstaat dat de HR++ ramen aan [eiser] zijn geleverd maar dat plaatsing van die ramen achterwege is gebleven. Reden voor de niet plaatsing is dat de kozijnen verrot waren, althans van zodanige kwaliteit waren dat plaatsing niet mogelijk was. [eiser] vordert thans terugbetaling van de overeengekomen € 4.000,00, terwijl [handelsnaam 1] zich op het standpunt stelt dat de onmogelijkheid van de montage van de ramen voor rekening en risico van [eiser] dient te blijven. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.14.
Leidend voor de beoordeling is de inhoud van de overeenkomst. Niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat [handelsnaam 1] zorg zou dragen voor de levering van 4 HR++ ramen en de montage daarvan voor een bedrag van € 4.000,00. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat plaatsing van het HR++ glas echter niet mogelijk is vanwege de slechte toestand van de kozijnen. Bij e-mail van 6 februari 2024 verzoekt [eiser] vanwege de “deteriorated condition of the windows” niet over te gaan tot vervanging van de ramen en refereert eraan dat de zorg daarover aan [handelsnaam 1] op voorhand reeds was kenbaar gemaakt. Verzocht wordt de overige werkzaamheden uit te voeren met schrapping van het vervangen van glas. Aldus is sprake van minderwerk. Onder het huidig BW is geen sprake van een regeling voor minderwerk, enkel het recht van de aannemer op prijsverhoging inzake de door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk is geregeld in art. 7:755 BW. Waar het opgedragen minderwerk betreft, sluit zo’n wijzigingsrecht van de opdrachtgever aan bij een ander wel in de wet opgenomen bevoegdheid van de opdrachtgever: die om de aannemingsovereenkomst te allen tijde gedeeltelijk op te zeggen (art. 7:764 BW). In de wet zijn de gevolgen van het minderwerk voor de door de opdrachtgever verschuldigde prijs voor het werk niet geregeld, de gevolgen van de gedeeltelijke opzegging wel: in art. 7:764 lid 2 BW. Of de e-mail van 6 februari 2024 van [eiser] moet worden opgevat als een gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst (beperkt tot het vervangen van het glas) kan in dit geval echter in het midden blijven, omdat door [eiser] als consument en terzake niet deskundig ter zitting ook een beroep heeft gedaan op de in artikel 7:754 BW benoemde waarschuwingsplicht van de aannemer. De aannemer is immers verplicht de opdrachtgever bij het aangaan van de overeenkomst of bij het uitvoeren van de overeenkomst te waarschuwen voor onjuistheden (of gebreken) in de overeenkomst, die hij kende dan wel behoorde te kennen. [handelsnaam 1] heeft dat evenwel niet gedaan. Van [handelsnaam 1] had verwacht mogen worden alvorens de overeenkomst te sluiten na te gaan of plaatsing van het HR++ glas wel mogelijk was, zeker ook omdat [eiser] , onweersproken, zijn zorg daarover op voorhand had geuit. Dit betekent dat [eiser] niet gehouden is de kosten voor montage van het HR++ glas te voldoen en aanspraak kan maken op terugbetaling van hetgeen daarvoor onverschuldigd is betaald. Wel staat vast dat [handelsnaam 1] het glas heeft geleverd en [eiser] het glas heeft behouden om later alsnog over te kunnen gaan tot vervanging van de ramen. Die kosten is [eiser] wel verschuldigd. Omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over de kosten van het glas zal de kantonrechter dit begroten, welk bedrag dan in mindering strekt op de overeengekomen € 4.000,00.
4.15.
Uit openbare bron valt af te leiden dat de kosten van HR++ gemiddeld € 75,00 tot € 100,00 per vierkante meter bedraagt. In het onderhavig geval gaat het om vier ramen 1x Isolatieglas HR++ 4-84 breedte 600mm hoogte 1120mm met spouwdikte van13mm, 1x breedte 360 mm hoogte 1130mm spouwdikte 13mm, 2x breedte 706 hoogte 795 mm spouwdikte 13 mm. Dit betreft 9,06m2 aan isolatieglas x € 75,00 = € 679,50 en/of 9.06m2 x € 100,00 = € 906,00. De kantonrechter acht op basis daarvan een vergoeding van € 1.000,00 inclusief opslag redelijk. Dit betekent dat [handelsnaam 1] gehouden is een bedrag van € 3.000,00 aan [eiser] terug te betalen. De gevorderde wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegewezen vanaf 24 april 2025.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter volgt het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 514,29.
(verder in) Reconventie
Boete overtreding geheimhoudingsbeding
4.17.
[handelsnaam 1] stelt zich op het standpunt dat [eiser] de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en haar onderaannemer [handelsnaam 2] met derden heeft gedeeld en dat dat een schending van de overeengekomen geheimhouding oplevert. [handelsnaam 1] verwijst naar de in de overeenkomst opgenomen contractuele boete van € 15.000,00. Weliswaar is in de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en [eiser] een geheimhoudingbeding opgenomen, maar daar is geen boeteclausule aan verbonden. In de overeenkomst tussen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] is ook een geheimhoudingsbeding opgenomen, waarbij wel een boeteclausule is opgenomen van € 15.000,00. Die ziet echter niet op de rechtsverhouding tussen [handelsnaam 1] en [eiser] , afgezien nog van het feit dat op geen enkele wijze is onderbouwd op welke wijze [eiser] het geheimhoudingsbeding zou hebben overtreden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Reputatieschade
4.18.
[handelsnaam 1] vordert betaling van € 15.000,00 wegens reputatieschade, omdat [eiser] onware en schadelijke informatie over zijn onderneming zou hebben verspreid. Ook hier geldt dat [handelsnaam 1] verzuimt haar stellingen op enigerlei wijze deugdelijk te onderbouwen. Welke schadelijke informatie [eiser] zou hebben verstrekt en aan wie blijft onduidelijk noch dat als gevolg daarvan een ‘samenwerkingspartner’ tijdelijk de samenwerking zou hebben opgeschort en [handelsnaam 1] schade heeft geleden. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
Gereedschap
4.19.
[handelsnaam 1] stelt dat gereedschappen toebehorend aan [handelsnaam 1] in de woning van [eiser] zijn achtergebleven en dat is overeengekomen dat bij schending van de bewaarplicht een schadevergoeding verschuldigd zal zijn van € 2.000,00. Dat [eiser] zich heeft verbonden een bedrag van € 2.000,00 aan [handelsnaam 1] te betalen is geenszins gebleken. Ook is niet onderbouwd om welk gereedschap het specifiek gaat. Wel volgt uit de correspondentie tussen partijen dat [handelsnaam 1] kennelijk aanspraak maakt op (teruggave van) gereedschap, maar [eiser] heeft in zijn mail van 14 februari 2024 aan [handelsnaam 1] medegedeeld dat de onderaannemer eveneens aanspraak maakt op teruggave van het gereedschap en dat hij zich gehouden voelt het gereedschap aan [handelsnaam 2] af te geven. Dat is ook begrijpelijk nu [handelsnaam 2] degene is geweest die de werkzaamheden (met onder meer dat gereedschap) in de woning heeft verricht. [handelsnaam 1] dient zich voor zijn aanspraken te wenden tot [handelsnaam 2] . Ook deze vordering zal worden afgewezen.
Vordering van [handelsnaam 1] jegens [handelsnaam 2]
4.20.
[handelsnaam 1] vordert in het petitum een bedrag van € 21.500,00 van [handelsnaam 2] . Het betreft in deze procedure echter een geschil tussen [eiser] en [handelsnaam 1] enerzijds en anderzijds een geschil tussen [eiser] en [handelsnaam 2] , in welke laatste zaak [handelsnaam 1] geen procespartij is. Bovendien wordt hier in het geheel geen toelichting gegeven op de vordering die [handelsnaam 1] meent te hebben op [handelsnaam 2] . [handelsnaam 1] dient (zonodig) in een afzonderlijke procedure jegens [handelsnaam 2] haar vordering (overigens dan wel onderbouwd) aanhangig te maken. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. [handelsnaam 1] zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.21.
[handelsnaam 1] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie worden veroordeeld, tot op heden begroot op: - dagvaarding € 148,90 - griffierecht € 257,00 - salaris gemachtigde € 1.218,00 (3 punten x € 406,00) - nakosten
€ 135,00- totaal € 1.758,90.
Vordering van [eiser] tegen [handelsnaam 2]
4.22.
Op of omstreeks 23 juli 2024 is tussen partijen een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij [handelsnaam 2] zich heeft verplicht in de woning van [eiser] de kozijnen te vervangen tegen een prijs van € 3.206,50. [eiser] heeft aan [handelsnaam 2] een bedrag betaald van totaal € 3.150,00. De werkzaamheden zijn volgens [eiser] niet uitgevoerd. [eiser] vordert thans terugbetaling van een bedrag van € 3.450,00. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.23.
[handelsnaam 2] heeft geen verweer gevoerd, zodat moet worden aangenomen dat de werkzaamheden niet door [handelsnaam 2] zijn uitgevoerd. Weliswaar vordert [eiser] in het petitum terugbetaling van een bedrag van € 3.450,00, maar verzuimt aan te geven hoe dit bedrag is samengesteld. Uit de door [eiser] overgelegde stukken volgt dat hij een bedrag van € 3.150,00 aan [handelsnaam 2] heeft betaald. Dit betekent dat slechts dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt. De gevorderde wettelijke rente vanaf 24 april 2025 zal over dit bedrag worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.24.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter volgt het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom, te weten € 532,40.
Proceskosten
4.25.
[handelsnaam 2] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden begroot op: - dagvaarding € 148,90, - griffierecht € 257,00 - salaris gemachtigde € 406,00 (1 punten x € 406,00) - nakosten
€ 135,00- totaal € 946,90.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak tegen [handelsnaam 1]
In conventie
5.1.
veroordeelt [handelsnaam 1] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.514,29 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot de voldoening;
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
In conventie en reconventie
5.4.
veroordeelt [handelsnaam 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.758,90, waarin begrepen € 1.218,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak tegen [handelsnaam 2]
5.6.
veroordeelt [handelsnaam 2] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.683,40 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot de voldoening;
5.7.
veroordeelt [handelsnaam 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 946,90, waarin begrepen € 406,00 aan salaris gemachtigde;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak [handelsnaam 1] versus [handelsnaam 2]
5.10.
verklaart [handelsnaam 1] in haar vordering niet ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.