ECLI:NL:RBMNE:2025:5721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
16/125872-25 & 16/190393-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtig rijgedrag van minderjarige bromfietser leidt tot ernstig ongeval en rijden onder invloed van THC

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die op 4 juli 2024 in Utrecht een ongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed op een bromfiets en stak een druk kruispunt over zonder te letten op het verkeer, wat resulteerde in een aanrijding met een fietser, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte was ook beschuldigd van rijden onder invloed van THC op 19 maart 2025. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte aanwezig was, evenals de officier van justitie en zijn advocaat. De rechtbank legde een werkstraf van 80 uur op, met een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden, en hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het mediationtraject dat had plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van het ongeval en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstig gevaarlijk rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/125872-25 & 16/190393-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 4 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2007] in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.Zitting

De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 21 oktober 2025, omdat [verdachte] minderjarig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte] ;
  • de officier van justitie: mr. M. Kamper;
  • de advocaat van [verdachte] : mr. S. Melliti;
  • de ouders van [verdachte] ;
  • het slachtoffer: [slachtoffer] en haar partner [A] ;
  • [B] , slachtoffer coördinator bij het Openbaar Ministerie, aan wie bijzondere toegang was verleend.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij, samengevat:
In de zaak met parketnummer 16/125872-25
primair:op 4 juli 2024 in Utrecht een ongeval heeft veroorzaakt door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, op een bromfiets te rijden waardoor aan fietser [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht;
subsidiair:op 4 juli 2024 in Utrecht als bestuurder van een bromfiets gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
In de zaak met parketnummer 16/190393-25
op 19 maart 2025 in Utrecht een bromfiets heeft bestuurd onder invloed van THC (cannabis).
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.
3. Bewijs
3.1.
In de zaak met parketnummer 16/125872-25: het veroorzaken van een ongeval (primair) dan wel het veroorzaken van gevaar/hinder op de weg (subsidiair)
3.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] het primaire feit heeft gepleegd. Volgens de officier van justitie heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag: hij is door een rood stoplicht gereden, heeft op een verkeerd deel van de weg gereden en heeft onvoldoende zicht op het verkeer voor zich gehouden.
3.1.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt om [verdachte] vrij te spreken van het deel van de beschuldiging dat ziet op het met onverminderde snelheid naderen en oprijden van het kruispunt. Voor het overige voert de advocaat van [verdachte] geen verweer over het bewijs.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring primaire feit
Op grond van de wettige bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Het ongeval
[verdachte] stond op 4 juli 2024 om ongeveer 18:15 uur met zijn bromfiets op de Catharijnesingel in Utrecht, op de kruising met de Bleekstraat. Hij stond op het fietspad, waar hij als bromfietser niet mocht staan, voor rechtsaf naar de Bleekstraat. In plaats van rechtsaf te gaan koos hij ervoor om het kruispunt kruislings linksaf over te steken, naar de autorijbaan richting het Ledig Erf. [verdachte] deed dat tijdens het spitsuur, op een druk kruispunt in het centrum van Utrecht, waar meerdere fietsers en automobilisten stonden opgesteld én zonder dat hij wist welke verkeersdeelnemers op dat moment groen hadden. [verdachte] raakte vervolgens afgeleid door getoeter van een automobilist wiens weg hij doorkruiste. [verdachte] keek daardoor niet meer voor zich, zag hierdoor niet dat het slachtoffer op haar fiets overstak en reed haar aan. Door het ongeval heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen.
BeoordelingBij de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval en in welke mate, gaat het om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. . Van schuld in die zin is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW kan niet alleen worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer. Het rijgedrag van verdachte moet voor het vaststellen van (de mate van) schuld worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
De rechtbank concludeert dat het volgende kan worden bewezen. [verdachte] reed op een wegdeel – het fietspad – dat niet voor hem als bromfietser bedoeld was. Hij is de kruising van de Catharijnesingel en de Bleekstraat overgestoken en heeft daarbij niet gelet op het verkeerslicht. Hij is zich er niet van blijven vergewissen dat de kruising vrij was, heeft onvoldoende gelet op het weggedeelte voor hem en heeft niet afgeremd en is niet uitgeweken voor het slachtoffer dat de kruising overstak. Hierdoor is een aanrijding ontstaan waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank oordeelt dat dit samenstel van gedragingen van [verdachte] substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Hij heeft zich naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en daardoor het ongeval veroorzaakt.
Bewijsmiddelen
[verdachte] bekent dat hij het feit heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [1]
  • de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 21 oktober 2025;
  • de verklaring van getuige [getuige] van 6 september 2024;
- de verklaring van aangeefster [slachtoffer] van 28 augustus 2024. [3]
3.2.
In de zaak met parketnummer 16/190393-25 (rijden onder invloed van THC)
3.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] het feit heeft gepleegd.
3.2.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] voert geen verweer over het bewijs.
3.2.3.
Oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
[verdachte] bekent dat hij het feit heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te nemen. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert: [4]
  • de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 21 oktober 2025;
  • het rapport van Eurofins Forensics Belgium van 17 april 2025, waaruit blijkt dat er in het bloed van [verdachte] de stof THC is aangetroffen.
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte] :
In de zaak met parketnummer 16/125872-25
op 4 juli 2024, te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets met het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de weg, de Catharijnesingel en de Bleekstraat en op de kruising van de Catharijnesingel en de Bleekstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- (daarbij) niet op een voor het gebruikte motorrijtuig (bromfiets) ter plaatse bestemde weg/wegdeel (rijbaan) te rijden (art. 6 lid 2 RVV), en
- (daarbij) een voor hem, verdachte, geldend driekleurig verkeerslicht te negeren en
- (daarbij) zich er niet voldoende is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer en
- (daarbij) in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en
- (vervolgens) niet af te remmen en niet uit te wijken voor een bestuurders die doende was het kruispunt op te rijden waarna (vervolgens) verdachte tegen een fietser is aangereden, waardoor een ander, te weten
- [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in de voet, een verbrijzeld voetwortelbeentje en een verschoven botje in de enkel, werd toegebracht,;
In de zaak met parketnummer 16/190393-25
op 19 maart 2025 te Utrecht als bestuurder van een voertuig (bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC (cannabis), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezenverklaarde feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 16/125872-25, primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
In de zaak met parketnummer 16/190393-25: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2
Strafbaarheid feit en [verdachte]De feiten en [verdachte] zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie als [verdachte] deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
- een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (rijontzegging) van drie maanden.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt de rechtbank om te volstaan met het opleggen van een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De advocaat bepleit dat de eis van de officier van justitie te hoog is en dat in het voordeel van [verdachte] rekening moet worden gehouden met zijn jeugdige leeftijd en het mediationtraject. In het geval dat de rechtbank een rijontzegging oplegt, verzoekt de advocaat om deze in voorwaardelijke zin op te leggen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. [verdachte] stond met zijn bromfiets op het rechterfietspad op de Catharijnesingel waar hij als bromfietser niet mocht staan. Hij stond voorgesorteerd om rechtsaf te slaan naar de Bleekstraat. Hij koos er daarentegen voor om het kruispunt kruislings linksaf over te steken, naar de autorijbaan richting het Ledig Erf. [verdachte] deed dat tijdens het spitsuur, op een druk kruispunt in het centrum van Utrecht waar meerdere fietsers en automobilisten stonden opgesteld én zonder dat hij wist welke verkeersdeelnemers op dat moment groen hadden. [verdachte] raakte vervolgens afgeleid door getoeter van een automobilist wiens weg hij doorkruiste. [verdachte] keek daardoor niet meer voor zich en reed het slachtoffer aan.
Door het ongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Als gevolg van het ongeval heeft zij meerdere botbreuken in haar voet en een verbrijzeld voetwortelbeentje waardoor een ander bot kon komen te verschuiven. Zij is meerdere malen geopereerd en zal op latere leeftijd nogmaals een operatie moeten ondergaan. Het slachtoffer ervaart nog steeds pijn door het ongeval en de verwachting is dat zij niet volledig zal herstellen. Zij zal blijvend in haar fysieke functioneren beperkt zijn. Ter zitting heeft het slachtoffer omschreven hoe dit ongeval haar leven, en dat van haar partner, compleet op zijn kop heeft gezet. Het is het onvoorzichtige handelen van [verdachte] geweest dat dit leed heeft veroorzaakt.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank er oog voor dat ook [verdachte] dit niet heeft gewild. Zijn onvoorzichtige rijgedrag heeft in dit geval enorme consequenties gehad.
De rechtbank vindt het wel bijzonder kwalijk dat [verdachte] zich vervolgens binnen nog geen negen maanden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een verkeersfeit, ook al was hij op dat moment nog niet op de hoogte van de ernstige gevolgen van het ongeval. Hij heeft een bromfiets bestuurd, terwijl hij onder invloed was van THC. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat hij onder invloed op zijn bromfiets is gestapt en daarmee de kans op een volgend ongeluk heeft vergroot.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van [verdachte] van 15 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
De Raad heeft op 15 september 2025 een rapportage over [verdachte] opgesteld. De Raad maakt zich zorgen over het middelengebruik van [verdachte] en over zijn gedrag in het verkeer. [verdachte] drinkt en blowt met enige regelmaat en wordt van twee verkeersgerelateerde feiten verdacht. Wel geeft de reclassering aan dat [verdachte] inmiddels betere keuzes maakt: hij pakt minder vaak de scooter, is voorzichtiger en blowt niet wanneer hij die dag op zijn scooter zal gaan rijden. De Raad beschrijft ook dat er veel beschermende factoren zijn. [verdachte] gaat naar school en er zijn geen zorgen over zijn vrijetijdsbesteding. Ook hebben zijn ouders goed zicht op hem. De Raad schat het recidiverisico daarom in op (zeer) laag.
De Raad adviseert de rechtbank om een onvoorwaardelijke werkstraf aan [verdachte] op te leggen. Een zodanige straf zorgt ervoor dat [verdachte] voelt wat de consequenties van zijn risicovolle rijgedrag zijn en is, naar inschatting van de Raad, voldoende om ervoor te zorgen dat hij niet opnieuw met de politie in aanraking zal komen.
Mediation
De rechtbank heeft verder gezien dat [verdachte] en het slachtoffer hebben deelgenomen aan mediation. Uit de slotovereenkomst leidt de rechtbank af dat het mediationgesprek naar tevredenheid met elkaar werd afgesloten. Op de zitting werd duidelijk dat tijdens het mediationgesprek bij het slachtoffer niet bekend was dat [verdachte] óók verdacht werd van het rijden onder invloed wat zou hebben plaatsgevonden na het ongeluk met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft daarom op de zitting verteld dat zij geen waarde meer hecht aan wat is besproken met [verdachte] .
De rechtbank stelt het op prijs dat [verdachte] in gesprek is gegaan met het slachtoffer. Dat kan bijdragen aan het herstel en de verwerking van het slachtoffer. Het is jammer dat [verdachte] vervolgens ervoor heeft gekozen om het slachtoffer niets te vertellen over de andere verdenking, naar zijn zeggen en ook volgens zijn moeder, om haar te beschermen voor meer pijn. Wat daar verder ook van zij, het gevolg van die keuze is dat het slachtoffer daardoor gekwetst is geraakt en het vertrouwen is verloren in de mediation. Dat kan de rechtbank zich voorstellen. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de straf wel rekening houden met het afgesloten mediationtraject, maar daaraan minder betekenis toekennen dan zij anders zou doen.
Straf
Gelet op de ernst van de gevolgen van de verkeersovertreding op 4 juli 2024 acht de rechtbank het passend om een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen. Voor de hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd aan jeugdigen voor feiten zoals hier aan de orde. Alles afwegende legt de rechtbank aan [verdachte] op een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als [verdachte] deze werkstraf niet of niet goed uitvoert.
Omdat [verdachte] kort na elkaar twee verkeersfeiten heeft begaan, legt de rechtbank aan [verdachte] ook een voorwaardelijke rijontzegging op voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. Dit om [verdachte] ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw gevaar en/of hinder in het verkeer te veroorzaken.
De rechtbank wijkt met deze strafoplegging af van de eis van de officier van justitie. De belangrijkste reden daarvoor is dat de rechtbank met betrekking tot het veroorzaken van het ongeval komt tot bewezenverklaring van een lagere mate van schuld.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z en 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 6, 8, 175, 176, en 179 Wegenverkeerswet 1994.

7. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] de feiten heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.3 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in paragraaf 4 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte] tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat als [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
-
ontzegt[verdachte]
de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden;
-bepaalt dat
de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
-als voorwaarde geldt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Sanders, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. S.D. Groen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.T. van der Ploeg, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16/125872-25primairhij, op of omstreeks 4 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets met het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de weg, de Catharijnesingel en/of de Bleekstraat en/of op de kruising van de Catharijnesingel en de Bleekstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met onverminderde snelheid voornoemde kruising te naderen en/of op te rijden en/of
- (daarbij) niet op een voor het gebruikte motorrijtuig (bromfiets) ter plaatse bestemde weg/wegdeel (rijbaan) te rijden (art. 6 lid 2 RVV), en/of
- (daarbij) een voor hem, verdachte, geldend rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht te negeren en/of
- (daarbij) zich er niet, althans niet tijdig en/of voldoende van te vergewissen en/of is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer en/of
- (daarbij) niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of
- (vervolgens) niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor een of meerdere bestuurder(s) die doende was/waren het kruispunt op te rijden waarna (vervolgens) verdachte tegen een fietser is aangereden en/of aangebotst, waardoor een ander, te weten
- [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in de voet, en/of een verbrijzeld middenvoetsbeentje en/of voetwortelbeentje, en/of een verschoven botje in de enkel, en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairhij, op of omstreeks 4 juli 2024, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Catharijnesingel en/of de Bleekstraat en/of op de kruising van de Catharijnesingel en de Bleekstraat,
- met onverminderde snelheid voornoemde kruising heeft genaderd en/of op is gereden en/of
- (daarbij) niet op een voor het gebruikte motorrijtuig (bromfiets) ter plaatse bestemde weg/wegdeel (rijbaan) heeft gereden (art. 6 lid 2 RVV), en/of
- (daarbij) een voor hem, verdachte, geldend rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- (daarbij) zich er niet, althans niet tijdig en/of voldoende van heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer en/of
- (daarbij) niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg en/of
- (vervolgens) niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor een of meerdere bestuurder(s) die doende was/waren het kruispunt op te rijden waarna (vervolgens) verdachte tegen een fietser is aangereden en/of aangebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de zaak met parketnummer 16-190393-25hij op of omstreeks 19 maart 2025 te Utrecht als bestuurder van een voertuig, (bromfiets), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC (cannabis), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024211575, doorgenummerd pagina 1 tot en met 40. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 6 september 2024, pagina 9.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 28 augustus 2024, pagina’s 22 en 23.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025087589-1, doorgenummerd pagina 1 tot en met 29. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
5.Een geschrift, te weten een rapport van Eurofins Forensics Belgium van 17 april 2025, pagina’s 25 tot en met 27.