ECLI:NL:RBMNE:2025:5720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
C/16/599733 / KL ZA 25-228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van opvanglocatie door het COA wegens weigering van passende woonruimte door statushouder

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geëist dat een statushouder zijn opvanglocatie verlaat. De vordering is toegewezen omdat de statushouder een aangeboden geschikte woning buiten de opvanglocatie heeft geweigerd. Het recht op opvang eindigt wanneer er geschikte woonruimte beschikbaar is, wat in dit geval het geval was. De statushouder had bezwaren tegen de woning, maar deze werden door het COA als niet relevant beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de statushouder onrechtmatig verbleef in de opvanglocatie en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was. De rechter heeft de ontruimingstermijn verlengd van drie dagen naar twee weken, rekening houdend met de grote gevolgen voor de statushouder. De statushouder is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/599733 / KL ZA 25-228
Vonnis in kort geding van 4 november 2025
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
te Den Haag,
eisende partij,
hierna te noemen: het COA,
advocaat: mr. T.O. Jorissen,
tegen
[gedaagde partij],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 29 september 2025 betekende dagvaarding met producties 1 t/m 15,
  • de mondelinge behandeling op 14 oktober 2025

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde partij] , aan wie een verblijfsvergunning is verleend, verblijft in een opvanglocatie van het COA. Het COA vindt dat [gedaagde partij] deze locatie moet verlaten, omdat [gedaagde partij] ten onrechte een aan hem aangeboden passende woonruimte buiten de opvanglocatie heeft geweigerd. Door deze onterechte weigering is het recht op opvang volgens het COA komen te vervallen en verblijft [gedaagde partij] nu zonder recht of titel in de opvanglocatie. Door de opvanglocatie niet te verlaten handelt [gedaagde partij] onrechtmatig tegenover het COA. [gedaagde partij] is het hier niet mee eens.

3.De beoordeling

Juridisch kader van een vordering in een kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of het COA ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Daarbij moet worden meegenomen dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
3.2.
Het COA heeft een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Volgens het COA houdt [gedaagde partij] namelijk ten onrechte opvangruimte in een asielzoekerscentrum bezet, terwijl er een grote druk op de opvangcapaciteit staat.
Recht op opvang
3.3.
Asielzoekers hebben recht op opvang, vanaf het moment dat zij in Nederland asiel aanvragen totdat zij een verblijfsvergunning hebben of Nederland moeten verlaten. Het COA vangt asielzoekers tijdens deze periode op in opvangcentra. [gedaagde partij] is tijdens zijn asielprocedure op de opvanglocatie in Luttelgeest komen wonen en verblijft daar nog steeds. Het recht op opvang vervalt van rechtswege als de asielaanvraag wordt afgewezen. Als de asielaanvraag wordt toegewezen en een verblijfsvergunning wordt verleend, vervalt het recht op opvang ook van rechtswege wanneer – naar het oordeel van het COA – een passende huisvesting buiten de opvanglocatie kan worden gerealiseerd [1] .
Hoe de huisvestingsprocedure van [gedaagde partij] is gelopen
3.4.
Op 16 mei 2024 was er een gesprek tussen een locatiemedewerker van het COA en [gedaagde partij] . Daar was een tolk bij aanwezig (telefonisch). Tijdens dit gesprek is [gedaagde partij] door het COA geïnformeerd over de huisvestingsprocedure. [gedaagde partij] is toen ook geïnformeerd over de (grote) gevolgen van een weigering van een in de ogen van het COA passende woning. De medewerker van het COA heeft [gedaagde partij] daarbij nog gevraagd naar omstandigheden die van belang zijn voor een woningtoewijzing. Die waren er op dat moment niet. [gedaagde partij] heeft ook niet op een later moment alsnog bij het COA omstandigheden aangegeven waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de woningaanbieding.
3.5.
Rond 8 mei 2025 heeft de gemeente Noordoostpolder [gedaagde partij] een woning aangeboden in [plaats] . [gedaagde partij] heeft die woning geweigerd. Het COA heeft [gedaagde partij] vervolgens uitgenodigd voor een woningweigeringsgesprek op 23 mei 2025. Tijdens dat gesprek is [gedaagde partij] opnieuw geïnformeerd over de gevolgen van een volgens het COA onterechte woningweigering.
[gedaagde partij] heeft in dat gesprek een aantal bezwaren tegen de woning aangevoerd. Kort gezegd kwamen deze bezwaren erop neer dat [gedaagde partij] bang was voor eenzaamheid in de hem aangeboden woning en dat hij dat mentaal niet aankon. Het COA heeft deze bezwaren beoordeeld en heeft beslist dat de woningweigering op deze gronden niet terecht was. Na deze beslissing is er een tweede woningweigeringsgesprek geweest op 27 mei 2025. In dit gesprek heeft het COA [gedaagde partij] opnieuw geïnformeerd over de gevolgen van een onterechte woningweigering en heeft het [gedaagde partij] een laatste kans gegeven de aangeboden woning alsnog te accepteren. [gedaagde partij] heeft geweigerd.
Het COA kon beslissen dat [gedaagde partij] de woning ten onrechte heeft geweigerd
3.6.
Vooropgesteld wordt dat de vraag of sprake is van een passende woning ter beoordeling van het COA is. Het COA houdt daarbij rekening met enkele objectieve plaatsingscriteria. Subjectieve woonwensen spelen bij de beoordeling van de geschiktheid van de woning geen rol. In een procedure als deze kan enkel worden beoordeeld of het COA in redelijkheid mocht vinden dat een passende woning is aangeboden. En dat is het geval.
3.7.
De bezwaren van [gedaagde partij] zijn van persoonlijke aard en hebben, zo zegt hij ook zelf, niets met de woning te maken. [gedaagde partij] meent dat hij een vertrek uit de opvanglocatie waar hij nu verblijft, psychisch niet aankan. Hij is bang dat hij zijn in de opvanglocatie opgebouwde netwerk verliest en alleen komt te staan. [gedaagde partij] heeft ter zitting aangegeven dat hij psychische problemen heeft. Die problemen heeft [gedaagde partij] nooit bij het COA aangegeven als een omstandigheid waarmee rekening zou moeten worden gehouden. Pas nadat hem een woning is aangeboden, heeft [gedaagde partij] hier bij het COA melding van gemaakt. Een (medische) onderbouwing van psychische problemen heeft [gedaagde partij] niet gegeven, ook niet ter zitting. Het COA heeft daarom in redelijkheid kunnen beslissen dat de aangeboden woning passend was en dat [gedaagde partij] die woning ten onrechte heeft afgewezen. [gedaagde partij] verblijft daarom op dit moment in de opvanglocatie, terwijl hij geen recht meer heeft op de opvangvoorzieningen. Daarmee handelt hij onrechtmatig tegenover het COA. De gevorderde ontruiming moet daarom worden toegewezen.
Belangenafweging
3.8.
Een afweging van de belangen van het COA en [gedaagde partij] leidt niet tot een ander oordeel. De gevolgen van de ontruiming zijn voor [gedaagde partij] zonder meer heel groot. Maar een ontruiming is wel het gevolg van de eigen keuze van [gedaagde partij] om de aangeboden woning niet te accepteren. Over de gevolgen van een onterechte weigering is [gedaagde partij] meerdere keren geïnformeerd. De ontruiming hoeft ook niet tot gevolg te hebben dat [gedaagde partij] dakloos wordt en op straat moet leven. Hij kan zich voor hulp onder meer tot de gemeente richten of tot Vluchtelingenwerk. Een vertrek uit de opvanglocatie hoeft, anders dan [gedaagde partij] vreest, ook niet het verlies van zijn netwerk te betekenen. Hij kan vanaf een andere locatie contact met zijn vrienden en bekenden houden, zij het met iets meer moeite.
Aan de andere kant heeft het COA er, gelet op de druk op de opvangcapaciteit, groot belang bij dat zich op opvanglocaties enkel mensen bevinden die aanspraak kunnen maken op opvangvoorzieningen. Het COA heeft de plekken die vrijkomen doordat een recht op opvang is geëindigd, hard nodig om plek te bieden aan mensen die wel aanspraak kunnen maken op de opvangvoorzieningen. Dat belang moet in dit geval zwaarder wegen. In de grote gevolgen voor [gedaagde partij] ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding de gevorderde korte ontruimingstermijn van drie dagen te verruimen naar twee weken.
3.9.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het COA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.128,45

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de door [gedaagde partij] gebruikte ruimte in de opvanglocatie op het adres [adres] te [woonplaats] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van het COA zijn,
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 1.128,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
4403

Voetnoten

1.artikel 7 lid 1 sub a van de Rva 2005 jo artikel 44 Vreemdelingenwet 2000