ECLI:NL:RBMNE:2025:5606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11793116 \ UC EXPL 25-5854
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een vermeende overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], betaling van een factuur van € 5.000,- van gedaagde, die hij stelt te zijn verschuldigd op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiser heeft belastingadvies en andere werkzaamheden verricht voor gedaagde, maar gedaagde betwist dat er een overeenkomst is gesloten. De kantonrechter heeft op 29 oktober 2025 geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat. Eiser heeft zijn vordering niet onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst of andere bewijsstukken. De kantonrechter concludeert dat het enkele feit dat er gesprekken zijn gevoerd en stukken zijn uitgewisseld, onvoldoende is om aan te nemen dat gedaagde opdracht heeft gegeven aan eiser. Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 50,00. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter I.M.A. Lintel.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11793116 \ UC EXPL 25-5854
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende en kantoorhoudende in [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procesgemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende in [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 1 juli 2025 met 8 producties,
- de conclusie van antwoord,
- aanvullende stukken van [gedaagde] .
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Partijen hebben daar hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat daar is besproken. Daarna is bepaald dat het vonnis op 29 oktober 2025 wordt uitgesproken.

2.De kern

2.1.
Volgens [eiser] hebben partijen een overeenkomst gesloten op grond waarvan hij onder andere belastingadvies heeft gegeven aan [gedaagde] . De factuur voor de werkzaamheden zou niet volledig zijn betaald en daarom vordert [eiser] in deze procedure het restant van € 5.000,- met kosten en rente. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het gevorderde bedrag niet hoeft te betalen.

3.De beoordeling

Tussen partijen bestaat geen overeenkomst
3.1.
[eiser] heeft zijn vordering onderbouwd door te stellen dat partijen een overeenkomst van opdracht met elkaar hebben gesloten. Op grond van die overeenkomst zou [eiser] in de periode maart tot en met september 2024 werkzaamheden voor [gedaagde] hebben verricht die bestaan uit adviesgesprekken, begeleiding bij een echtscheiding en belastingadvies. De werkzaamheden zouden mede zijn verricht voor de ex-partner van [gedaagde] . [eiser] heeft € 15.000,- voor zijn werkzaamheden gerekend. Hij heeft die kosten gesplitst en aan [gedaagde] en zijn ex-partner in september 2024 allebei een factuur gestuurd voor een bedrag van € 7.500,-. [gedaagde] heeft betwist dat partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Hij voert aan dat hij nooit een opdracht aan [eiser] heeft gegeven. Hij meent dat [eiser] ook weinig tot niets voor hem heeft gedaan, maar alleen voor zijn ex-partner. Op verzoek van zijn ex-zwager heeft hij wel € 2.500,- aan [eiser] betaald.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst bestaat. [eiser] heeft zijn vordering niet onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst of een ander document waaruit de afspraken van partijen blijken, bijvoorbeeld een opdrachtbevestiging of correspondentie tussen partijen over de dienstverlening in de periode dat de werkzaamheden werden verricht. Nergens blijkt uit dat partijen afspraken met elkaar hebben gemaakt en welke afspraken dat dan zouden zijn.
3.3.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] en zijn ex-partner naar hem toe zijn gegaan voor financieel advies. Dat zouden zij zijn overeengekomen in hun echtscheidingsconvenant. Daarin staat: “Zij hebben zich voor financieel advies gewend tot de heer [eiser] .” Maar hieruit blijkt niet dat [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst met elkaar hebben gesloten. Het convenant is een afspraak tussen [gedaagde] en zijn ex-partner, niet tussen [eiser] en [gedaagde] . Bovendien blijkt uit die zinsnede niet welke werkzaamheden [eiser] voor [gedaagde] zou verrichten en welke prijs daarvoor is afgesproken.
3.4.
Tijdens de zitting hebben partijen de gang van zaken nader toegelicht. [eiser] is via [A] , een klant van [eiser] en de broer van de ex-partner van [gedaagde] , in contact gekomen met [gedaagde] . [A] heeft [eiser] benaderd om te helpen bij de afwikkeling van de echtscheiding van zijn zus en [gedaagde] . [eiser] heeft toegelicht dat hij een gesprek heeft gevoerd met de ex-partner van [gedaagde] , [A] en hun vader. Tijdens dat gesprek zijn afspraken gemaakt over de werkzaamheden die [eiser] zou verrichten en de betaling daarvan. [gedaagde] zelf was bij dat gesprek niet aanwezig. Vervolgens hebben [eiser] en [A] gebeld met [gedaagde] . Zij hebben [gedaagde] tijdens dat telefoongesprek gevraagd om bepaalde stukken toe te sturen ten behoeve van de afwikkeling van de echtscheiding. [gedaagde] heeft aan dat verzoek voldaan. Nadien zijn er ook nog andere telefoongesprekken tussen [eiser] en [gedaagde] geweest. Volgens [eiser] kan uit de omstandigheden dat [gedaagde] stukken heeft aangeleverd en dat er telefoongesprekken zijn gevoerd, worden afgeleid dat [gedaagde] hem opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten.
3.5.
Het enkele feit dat tussen [eiser] en [gedaagde] gesprekken zijn gevoerd en dat [gedaagde] stukken aan [eiser] heeft toegestuurd, is in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiser] om werkzaamheden uit te voeren. Het ging namelijk om werkzaamheden in verband met de echtscheiding, waarover [eiser] afspraken heeft gemaakt met de ex-schoonfamilie van [gedaagde] . In het kader van die werkzaamheden heeft [eiser] contact gehad met [gedaagde] , maar daarmee is [gedaagde] niet gelijk mede-opdrachtgever voor die werkzaamheden.
3.6.
Omdat niet is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht bestaat, is er ook geen grond voor betaling door [gedaagde] aan [eiser] . Het bedrag van € 2.500,- dat [gedaagde] aan [eiser] heeft betaald, is kennelijk betaald op basis van een afspraak tussen [gedaagde] en [A] . Het resterende bedrag van € 5.000,- waar het in deze zaak om gaat, is [gedaagde] niet verschuldigd. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] daarom af.
De proceskosten
3.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 50,00 voor reis- en verletkosten.
3.8.
De nakosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door I.M.A. Lintel en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
63076