3.3.2.Bewezenverklaring feit 1 primair (poging tot doodslag [slachtoffer 1] )
3.3.3.1. Bewijsmiddelen feit 1 primair
De rechtbank oordeelt dat feit 1 primair (poging tot doodslag van [slachtoffer 1] ) is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 was ik oud en nieuw aan het vieren bij vrienden op de [straat] in Amersfoort.
Er kwam een man steeds naar ons toe lopen. Buurtbewoners verzochten de man meerdere keren weg te gaan.
Omstreeks 02.30 uur wilde ik naar huis gaan. Ik zag een man die ik herkende als de man die steeds terugkwam bij het feestje. Ik zag dat de man een mes vast had.
Ik zag dat hij steekbewegingen maakte in mijn richting. Ik zag dat de man meerdere keren instak ter hoogte van mijn borst. Ik werd op een gegeven moment geraakt op mijn linkerhand door het mes. Ik voelde een stekende pijn bij mijn hand.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 heb ik gezien dat [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] )werd gestoken door [verdachte] .
Na de vierde keer dat [verdachte] werd weggestuurd zag ik dat [verdachte] terug kwam met een groot mes. Ik zag [verdachte] met het mes aflopen op [slachtoffer 1]
.Ik zag dat [verdachte] het mes bewoog met een stekende beweging richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] geraakt werd in zijn hand door het mes.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:30 uur hoorde ik een jongen schreeuwen: “help me help me, hij heeft een mes hij heeft mij gestoken”. Ik zag dat zijn handen onder het bloed zaten. Ik zag de angst in zijn ogen.
Een proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant ter plaatse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:46 uur werd ik gezonden naar de [straat] in Amersfoort. Ter hoogte van de plaats waar ik de verdachte (
de rechtbank begrijpt: de verdachte [verdachte] )had zien staan, zag ik een zwart keramisch koksmes op de tegels liggen. Ik besloot het mes in beslag te nemen.
Een proces-verbaal van omschrijving van het in beslag genomen mes, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat het een keukenmes betreft en dat het lemmet 19 centimeter lang is.
De verklaring van de verdachte op de zitting van 15 oktober 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven:
Op 1 januari 2025 in Amersfoort heb ik thuis een mes gehaald en ben ik met dat mes teruggegaan naar de plek waar ik was weggestuurd.
3.3.3.2. Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat er tijdens de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 31 december 2024 op 1 januari 2025 was er een buurtfeest in Amersfoort in verband met oud en nieuw. De verdachte werd meerdere keren door buurtbewoners weggestuurd van dat feest, omdat hij daar niet welkom was. De verdachte bleef terugkomen. Zowel de verdachte als zijn moeder hebben verklaard dat enkele buurtbewoners op enig moment geweld tegen de verdachte hebben gebruikt om hem daar weg te krijgen. Eén van de buurtbewoners, [getuige 1] , heeft ook verklaard dat hij de verdachte daarbij een tik/klap heeft gegeven. Hierna is de verdachte naar huis gegaan, heeft daar een mes gepakt en is vervolgens weer teruggegaan naar het buurtfeest. De moeder van de verdachte belde de politie toen zij de verdachte terug zag gaan, omdat zij bang was dat het uit de hand zou lopen. Toen de politie na de melding ter plaatse kwam, troffen zij [slachtoffer 1] (hierna: de aangever) aan met een steek/snijwond in zijn hand en de verdachte met een bloedend gezicht en een fors hematoom aan de rechterkant van zijn gezicht.
Opzet van de verdachte op het letsel van [slachtoffer 1]
De verdachte wordt verweten dat hij stekende bewegingen met een mes in de richting van (het bovenlichaam van) de aangever heeft gemaakt en hem in zijn hand heeft gestoken. De advocaat van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op enige geweldshandeling of op het verwonden van de aangever. Aangevoerd is dat de verdachte, toen hij met het mes terugkeerde naar het buurtfeest, hij direct werd belaagd en met een knuppel tegen zijn hoofd werd geslagen. De verdachte heeft niets met het mes gedaan of kunnen doen. Volgens de verdediging is het letsel van de aangever dan ook veroorzaakt doordat de aangever zichzelf aan het mes heeft verwond tijdens deze (eigen) aanval op de verdachte. De verklaringen van de aangever en van de getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 3] moeten als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De advocaat van de verdachte heeft onder andere gewezen op inconsistenties, zowel in hun eigen verklaringen als in de verklaringen ten opzichte van elkaar.
De rechtbank vindt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte met een mes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van de aangever en dat hij met het mes in de hand van de aangever heeft gestoken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Geen van de getuigen die bij het incident aanwezig waren, ook de aangever en getuige [getuige 1] (hierna: getuige [getuige 1] ) niet, hebben verklaard over de manier waarop de verdachte aan het forse letsel op zijn gezicht is gekomen. Dat is opvallend, omdat aannemelijk is dat de verdachte dit letsel heeft opgelopen tijdens het laatste incident, nadat hij met een mes naar het buurtfeest was teruggekeerd. De moeder van de verdachte heeft namelijk verklaard dat zij dit letsel nog niet bij de verdachte zag toen hij voor de laatste keer terugging naar het buurtfeest. Daarnaast troffen de verbalisanten ter plaatse in elk geval getuige [getuige 1] aan met een knuppel in zijn hand en ook nog een tweede persoon met een cilindervormig voorwerp in zijn hand. Dit roept natuurlijk vragen op, ook bij de rechtbank. De omstandigheid dat geen van de getuigen heeft verklaard over het (ontstaan van) het letsel van de verdachte, geeft dan ook aanleiding om hun verklaringen met enige terughoudendheid te bekijken. Anders dan de verdediging vindt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] in hun geheel onbetrouwbaar zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om die verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Bij de beoordeling van de verklaringen is voor de rechtbank het volgende relevant.
De aangever – die de verdachte niet kende – en getuige [getuige 1] hebben hun eerste verklaring nog diezelfde nacht, vlak na het incident, afgelegd. Dat zij later op verschillende punten wisselend of meer hebben verklaard in vergelijking met die eerste verklaringen, is onvoldoende reden om de verklaringen als geheel onbetrouwbaar te achten. De rechtbank vindt de wisselingen of onvolledigheden in de verklaringen ook verklaarbaar. Er was immers sprake van een heftig voorval dat plaatsvond binnen een kort tijdsbestek, waarbij de meeste mensen ook nog onder invloed van alcohol waren. In de kern hebben de aangever en de getuige consistent verklaard over wat de verdachte heeft gedaan. De aangever verklaart namelijk consequent dat de verdachte meerdere steekbewegingen richting zijn bovenlichaam heeft gemaakt en heeft gestoken in zijn hand. De getuige [getuige 1] verklaart consequent dat hij heeft gezien dat de verdachte een stekende beweging in de richting van de aangever maakte met een mes en de aangever met het mes in zijn hand heeft geraakt.
De verklaring van getuige [getuige 1] komt op de rechtbank authentiek over, omdat hij in zijn eerste verklaring al uit zichzelf benoemt dat hij de verdachte ook een klap heeft gegeven. Tijdens een later verhoor heeft de getuige erkend dat hij na afloop van het steekincident een knuppel in zijn handen had om de verdachte te verjagen. Deze omstandigheden dragen bij aan de betrouwbaarheid van de getuige, omdat hij met zijn verklaring dus niet alleen de verdachte, maar ook zichzelf belast.
De verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] vinden niet alleen ondersteuning in elkaar en deels in de verklaring van de verdachte zelf, maar worden bovendien ondersteund door de onafhankelijke getuigenverklaring van buurtbewoonster [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat zij ten tijde van het incident hoorde dat iemand om hulp riep en schreeuwde dat hij gestoken werd met een mes. De getuige verklaarde daarbij dat zij de angst in zijn ogen zag. De rechtbank hecht met name waarde aan de verklaring van deze getuige, omdat zij de aangever verder niet kent, niets met het conflict te maken had en objectief heeft verklaard over wat zij zelf gezien en gehoord heeft, zonder daarbij te benoemen dat het om de verdachte zou (moeten) gaan. Deze verklaring past veel beter bij het scenario van de aangever dat hij is gestoken, dan bij het scenario van de verdediging waarin aangever zichzelf aan het mes van de verdachte heeft verwond.
De ontkennende verklaring van de verdachte - die kort gezegd inhoudt dat hij niets heeft gedaan of heeft kunnen doen met het mes omdat hij (eerst) meteen werd aangevallen en dat de aangever zelf het letsel aan zijn hand heeft veroorzaakt - schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde, aangezien deze verklaring van de verdachte wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en dit scenario niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd kan worden. De advocaat van de verdachte heeft zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat de verdachte in ieder geval vrijgesproken moet worden van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen die er op duiden dat de verdachte de intentie heeft gehad om de aangever te doden. ‘Vol opzet’ kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of dat zo is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit geval is de verdachte, terwijl hij behoorlijk beschonken was, met een mes met een lemmet van 19 centimeter in zijn hand naar de aangever toegelopen. Vervolgens heeft de verdachte met dat mes meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam van de aangever gemaakt. De kans dat dit tot de dood van de aangever zou leiden, was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. In het bovenlichaam bevinden zich namelijk veel kwetsbare en vitale organen en belangrijke (slag)aders.
De verdachte heeft de aangever ook daadwerkelijk geraakt met het mes. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en de aangever zich op korte afstand van elkaar bevonden. Uit de diepe wond die als gevolg daarvan in de hand van de aangever is ontstaan, leidt de rechtbank af dat de verdachte op zijn minst met enige kracht heeft gestoken.
Door met een groot mes meerdere malen met enige kracht te steken richting het bovenlichaam van de aangever, terwijl de verdachte en de aangever zich op korte afstand van elkaar bevonden, heeft de verdachte met zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank komt, net als de officier van justitie, tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever en verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen. Het meer subsidiaire verweer van de advocaat van de verdachte wordt daarmee verworpen.