ECLI:NL:RBMNE:2025:5597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
16/001194-25
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens buurtfeest in Amersfoort

Op 1 januari 2025 heeft de verdachte, tijdens een buurtfeest in Amersfoort, geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer te maken. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn linkerhand gestoken, wat resulteerde in een steekwond. De rechtbank oordeelt dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad. Het beroep op noodweer wordt verworpen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 15 oktober 2025, waarbij de verdachte, zijn advocaat mr. B. van Elst, de officier van justitie mr. V.H. van der Horst, en de advocaat van de benadeelde partij mr. D.R.M. Ros aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en dat er sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, wat invloed heeft gehad op zijn gedragskeuzes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/001194-25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte]
geboren op [1985] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 15 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de advocaat van de verdachte: mr. B. van Elst;
  • de officier van justitie: mr. V.H. van der Horst;
  • de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] : mr. D.R.M. Ros.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
primairop 1 januari 2025 in Amersfoort heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door met een mes richting zijn hoofd/nek/borst te steken, steekbewegingen te maken en in zijn linkerhand te steken;
subsidiairis dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling
meer subsidiairis tenlastegelegd dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een mes in zijn linkerhand te steken/snijden;
Feit 2
op 1 januari 2025 in Amersfoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd door een mes te laten zien en daarmee zwaaiende bewegingen te maken in zijn richting en tegen hem te zeggen: “ [slachtoffer 2] , ik maak je kapot”.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.3.2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.3.2.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 (bedreiging [slachtoffer 2] )
De rechtbank oordeelt dat feit 2 (de bedreiging van [slachtoffer 2] ) niet is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt niet ondersteund door ander bewijs in het dossier. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank ook geen steunbewijs in de verklaring van de verdachte zelf bij de rechter-commissaris. De verdachte verklaarde daar weliswaar dat hij de bedreigende woorden ‘gezegd zou kunnen hebben’, maar verklaart ook dat hij het niet meer weet. Deze verklaring kan dan ook niet worden opgevat als een bekennende verklaring, waardoor de aangifte op zichzelf is blijven staan. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij wegens gebrek aan wettig bewijs.
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 1 primair (poging tot doodslag [slachtoffer 1] )
3.3.3.1. Bewijsmiddelen feit 1 primair
De rechtbank oordeelt dat feit 1 primair (poging tot doodslag van [slachtoffer 1] ) is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 was ik oud en nieuw aan het vieren bij vrienden op de [straat] in Amersfoort.
Er kwam een man steeds naar ons toe lopen. Buurtbewoners verzochten de man meerdere keren weg te gaan.
Omstreeks 02.30 uur wilde ik naar huis gaan. Ik zag een man die ik herkende als de man die steeds terugkwam bij het feestje. Ik zag dat de man een mes vast had. [2]
Ik zag dat hij steekbewegingen maakte in mijn richting. Ik zag dat de man meerdere keren instak ter hoogte van mijn borst. Ik werd op een gegeven moment geraakt op mijn linkerhand door het mes. Ik voelde een stekende pijn bij mijn hand. [3]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 heb ik gezien dat [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] )werd gestoken door [verdachte] .
Na de vierde keer dat [verdachte] werd weggestuurd zag ik dat [verdachte] terug kwam met een groot mes. Ik zag [verdachte] met het mes aflopen op [slachtoffer 1]
.Ik zag dat [verdachte] het mes bewoog met een stekende beweging richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] geraakt werd in zijn hand door het mes. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] op 1 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:30 uur hoorde ik een jongen schreeuwen: “help me help me, hij heeft een mes hij heeft mij gestoken”. Ik zag dat zijn handen onder het bloed zaten. Ik zag de angst in zijn ogen. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant ter plaatse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:46 uur werd ik gezonden naar de [straat] in Amersfoort. Ter hoogte van de plaats waar ik de verdachte (
de rechtbank begrijpt: de verdachte [verdachte] )had zien staan, zag ik een zwart keramisch koksmes op de tegels liggen. Ik besloot het mes in beslag te nemen. [6]
Een proces-verbaal van omschrijving van het in beslag genomen mes, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie dat het een keukenmes betreft en dat het lemmet 19 centimeter lang is. [7]
De verklaring van de verdachte op de zitting van 15 oktober 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven:
Op 1 januari 2025 in Amersfoort heb ik thuis een mes gehaald en ben ik met dat mes teruggegaan naar de plek waar ik was weggestuurd.
3.3.3.2. Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en wat er tijdens de zitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 31 december 2024 op 1 januari 2025 was er een buurtfeest in Amersfoort in verband met oud en nieuw. De verdachte werd meerdere keren door buurtbewoners weggestuurd van dat feest, omdat hij daar niet welkom was. De verdachte bleef terugkomen. Zowel de verdachte als zijn moeder hebben verklaard dat enkele buurtbewoners op enig moment geweld tegen de verdachte hebben gebruikt om hem daar weg te krijgen. Eén van de buurtbewoners, [getuige 1] , heeft ook verklaard dat hij de verdachte daarbij een tik/klap heeft gegeven. Hierna is de verdachte naar huis gegaan, heeft daar een mes gepakt en is vervolgens weer teruggegaan naar het buurtfeest. De moeder van de verdachte belde de politie toen zij de verdachte terug zag gaan, omdat zij bang was dat het uit de hand zou lopen. Toen de politie na de melding ter plaatse kwam, troffen zij [slachtoffer 1] (hierna: de aangever) aan met een steek/snijwond in zijn hand en de verdachte met een bloedend gezicht en een fors hematoom aan de rechterkant van zijn gezicht.
Opzet van de verdachte op het letsel van [slachtoffer 1]
De verdachte wordt verweten dat hij stekende bewegingen met een mes in de richting van (het bovenlichaam van) de aangever heeft gemaakt en hem in zijn hand heeft gestoken. De advocaat van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op enige geweldshandeling of op het verwonden van de aangever. Aangevoerd is dat de verdachte, toen hij met het mes terugkeerde naar het buurtfeest, hij direct werd belaagd en met een knuppel tegen zijn hoofd werd geslagen. De verdachte heeft niets met het mes gedaan of kunnen doen. Volgens de verdediging is het letsel van de aangever dan ook veroorzaakt doordat de aangever zichzelf aan het mes heeft verwond tijdens deze (eigen) aanval op de verdachte. De verklaringen van de aangever en van de getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 3] moeten als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. De advocaat van de verdachte heeft onder andere gewezen op inconsistenties, zowel in hun eigen verklaringen als in de verklaringen ten opzichte van elkaar.
De rechtbank vindt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte met een mes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van de aangever en dat hij met het mes in de hand van de aangever heeft gestoken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Geen van de getuigen die bij het incident aanwezig waren, ook de aangever en getuige [getuige 1] (hierna: getuige [getuige 1] ) niet, hebben verklaard over de manier waarop de verdachte aan het forse letsel op zijn gezicht is gekomen. Dat is opvallend, omdat aannemelijk is dat de verdachte dit letsel heeft opgelopen tijdens het laatste incident, nadat hij met een mes naar het buurtfeest was teruggekeerd. De moeder van de verdachte heeft namelijk verklaard dat zij dit letsel nog niet bij de verdachte zag toen hij voor de laatste keer terugging naar het buurtfeest. Daarnaast troffen de verbalisanten ter plaatse in elk geval getuige [getuige 1] aan met een knuppel in zijn hand en ook nog een tweede persoon met een cilindervormig voorwerp in zijn hand. Dit roept natuurlijk vragen op, ook bij de rechtbank. De omstandigheid dat geen van de getuigen heeft verklaard over het (ontstaan van) het letsel van de verdachte, geeft dan ook aanleiding om hun verklaringen met enige terughoudendheid te bekijken. Anders dan de verdediging vindt, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] in hun geheel onbetrouwbaar zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om die verklaringen uit te sluiten van het bewijs. Bij de beoordeling van de verklaringen is voor de rechtbank het volgende relevant.
De aangever – die de verdachte niet kende – en getuige [getuige 1] hebben hun eerste verklaring nog diezelfde nacht, vlak na het incident, afgelegd. Dat zij later op verschillende punten wisselend of meer hebben verklaard in vergelijking met die eerste verklaringen, is onvoldoende reden om de verklaringen als geheel onbetrouwbaar te achten. De rechtbank vindt de wisselingen of onvolledigheden in de verklaringen ook verklaarbaar. Er was immers sprake van een heftig voorval dat plaatsvond binnen een kort tijdsbestek, waarbij de meeste mensen ook nog onder invloed van alcohol waren. In de kern hebben de aangever en de getuige consistent verklaard over wat de verdachte heeft gedaan. De aangever verklaart namelijk consequent dat de verdachte meerdere steekbewegingen richting zijn bovenlichaam heeft gemaakt en heeft gestoken in zijn hand. De getuige [getuige 1] verklaart consequent dat hij heeft gezien dat de verdachte een stekende beweging in de richting van de aangever maakte met een mes en de aangever met het mes in zijn hand heeft geraakt.
De verklaring van getuige [getuige 1] komt op de rechtbank authentiek over, omdat hij in zijn eerste verklaring al uit zichzelf benoemt dat hij de verdachte ook een klap heeft gegeven. Tijdens een later verhoor heeft de getuige erkend dat hij na afloop van het steekincident een knuppel in zijn handen had om de verdachte te verjagen. Deze omstandigheden dragen bij aan de betrouwbaarheid van de getuige, omdat hij met zijn verklaring dus niet alleen de verdachte, maar ook zichzelf belast.
De verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] vinden niet alleen ondersteuning in elkaar en deels in de verklaring van de verdachte zelf, maar worden bovendien ondersteund door de onafhankelijke getuigenverklaring van buurtbewoonster [getuige 2] . Zij heeft verklaard dat zij ten tijde van het incident hoorde dat iemand om hulp riep en schreeuwde dat hij gestoken werd met een mes. De getuige verklaarde daarbij dat zij de angst in zijn ogen zag. De rechtbank hecht met name waarde aan de verklaring van deze getuige, omdat zij de aangever verder niet kent, niets met het conflict te maken had en objectief heeft verklaard over wat zij zelf gezien en gehoord heeft, zonder daarbij te benoemen dat het om de verdachte zou (moeten) gaan. Deze verklaring past veel beter bij het scenario van de aangever dat hij is gestoken, dan bij het scenario van de verdediging waarin aangever zichzelf aan het mes van de verdachte heeft verwond.
De ontkennende verklaring van de verdachte - die kort gezegd inhoudt dat hij niets heeft gedaan of heeft kunnen doen met het mes omdat hij (eerst) meteen werd aangevallen en dat de aangever zelf het letsel aan zijn hand heeft veroorzaakt - schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde, aangezien deze verklaring van de verdachte wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en dit scenario niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd kan worden. De advocaat van de verdachte heeft zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat de verdachte in ieder geval vrijgesproken moet worden van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen die er op duiden dat de verdachte de intentie heeft gehad om de aangever te doden. ‘Vol opzet’ kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of dat zo is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit geval is de verdachte, terwijl hij behoorlijk beschonken was, met een mes met een lemmet van 19 centimeter in zijn hand naar de aangever toegelopen. Vervolgens heeft de verdachte met dat mes meerdere steekbewegingen in de richting van het bovenlichaam van de aangever gemaakt. De kans dat dit tot de dood van de aangever zou leiden, was naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. In het bovenlichaam bevinden zich namelijk veel kwetsbare en vitale organen en belangrijke (slag)aders.
De verdachte heeft de aangever ook daadwerkelijk geraakt met het mes. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en de aangever zich op korte afstand van elkaar bevonden. Uit de diepe wond die als gevolg daarvan in de hand van de aangever is ontstaan, leidt de rechtbank af dat de verdachte op zijn minst met enige kracht heeft gestoken.
Door met een groot mes meerdere malen met enige kracht te steken richting het bovenlichaam van de aangever, terwijl de verdachte en de aangever zich op korte afstand van elkaar bevonden, heeft de verdachte met zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank komt, net als de officier van justitie, tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever en verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen. Het meer subsidiaire verweer van de advocaat van de verdachte wordt daarmee verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Feit 1 primairop 1 januari 2025 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,- met een mes richting het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt, en- met een mes in de linker hand van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachte
4.2.1
Beroep op noodweer
De verdediging voert aan dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De verdachte ging terug naar het buurtfeest om zijn verloren schoen op te halen en had daarbij ter zelfbescherming een mes meegenomen. Toen de verdachte daar aankwam, is hij meteen belaagd. Tijdens deze belaging heeft de verdachte zich moeten verdedigen en met het mes gezwaaid/gestoken en daaruit is de wond in de hand van de aangever ontstaan.
Gelet op het letsel van de verdachte (een gebroken jukbeen) en de aard van de aanranding (slaan met een honkbalknuppel) staat zwaaien/steken met een mes niet in een onredelijke verhouding tot de aanval. De verdachte kon zich ook niet onttrekken aan die aanval.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van noodweer.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (een acute aanval) die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, en waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Wil een beroep op noodweer slagen, dan moet de verdediging in redelijke verhouding tot de aanranding staan en er moeten geen andere mogelijkheden hebben bestaan
.Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat aan al deze voorwaarden is voldaan.
Aannemelijkheid van de noodweersituatie
De rechtbank gaat uit van de feiten zoals deze onder paragraaf 3.3.3.2. zijn omschreven. Op basis van die feiten is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De verdachte ging, nadat hij zich had bewapend met een groot mes, terug naar het buurtfeest waar hij al meerdere keren was weggestuurd.
De stelling van de verdediging, inhoudende dat de verdachte direct werd belaagd toen hij terugkwam, voordat hij stekende bewegingen maakte met het mes, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Hoewel de verdachte ook fors letsel heeft opgelopen en personen in de omgeving zijn gezien met een honkbalknuppel en een cilindervormig voorwerp, zeggen deze omstandigheden niets over het moment waarop dit letsel is toegebracht. Het is duidelijk dat op enig moment fors geweld tegen de verdachte is gebruikt, maar het is niet aannemelijk dat dit is gebeurd voordat hij stak met het mes.
De rechtbank ziet ook een contra-indicatie voor de stelling van de verdachte dat hij direct is belaagd en met een knuppel naar de grond is geslagen, voordat hij ook maar iets heeft kunnen doen. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij met een mes terugging naar het buurtfeest, omdat hij zijn verloren schoen wilde ophalen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] , maar zij hebben ook verklaard dat de verdachte, toen zij zagen dat hij was teruggekomen en een mes in zijn hand had, heeft gezegd dat hij zijn schoen kwam ophalen. Dat de verdachte dit bij terugkomst heeft gezegd, past niet bij het scenario waarin hij direct werd neergeslagen.
De rechtbank vindt dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet, wat maakt dat het feit strafbaar is.
Conclusie
Het verweer slaagt niet.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert geen strafmaatverweer.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit speelde zich tijdens oud en nieuw af op een buurtfeest. Na meerdere keren door buurtbewoners te zijn weggestuurd van dat feest, kwam de verdachte de laatste keer terug met een groot mes in zijn hand. De verdachte heeft met dit mes meerdere steekbewegingen gemaakt richting het bovenlichaam van de aangever en de aangever met het mes in zijn hand gestoken. Het letsel van de aangever is beperkt gebleven tot een diepe wond in de hand, maar de rechtbank wil benadrukken dat de gevolgen van het handelen van de verdachte veel ernstiger hadden kunnen zijn.
De aangever was geen buurtbewoner, had niets met eerdere conflicten te maken en was slechts een uitgenodigde gast op het buurtfeest die de verdachte toevallig tegenkwam toen hij de laatste keer terugging. De verdachte en de aangever kenden elkaar ook niet. De verdachte heeft zonder enige reden een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Uit de slachtofferverklaring die namens de aangever op de zitting door zijn advocaat is voorgedragen, blijkt dat het incident enorme impact op de aangever heeft gehad.
Omdat het incident zich afspeelde tijdens een buurtfeest waar meerdere mensen aanwezig waren, draagt dit ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de omstanders en in de buurt.
De verdachte toont weinig inzicht in de kwalijkheid van zijn handelen en heeft voornamelijk aandacht voor zijn eigen letsel en voor wat anderen al dan niet misdaan zouden hebben.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken haar het strafblad van de verdachte van 3 oktober 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een ander geweldsdelict, namelijk diefstal met geweld (een overval op een winkel). De rechtbank weegt het strafblad daarom in strafverzwarende zin mee.
Het rapport van de psycholoog
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het psychologisch rapport van 18 april 2025 van GZ-psycholoog A. van der Weijden. In het rapport staat dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, een stoornis in het gebruik van alcohol en een gokverslaving. Vanuit een kwetsbare persoonlijkheid en een gebrekkig emotioneel opvoedklimaat heeft de verdachte zichzelf aangeleerd negatieve gevoelens zo veel mogelijk uit de beleving te houden en zijn de copingvaardigheden beperkt ontwikkeld. Deze pathologie was ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde feit en heeft invloed gehad op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was sprake van een sterke intoxicatie als gevolg van gebruik van (in elk geval) alcohol, die maakte dat de verdachte zijn gedrag onvoldoende in vrijheid kon sturen of de gevolgen van zijn gedragskeuzes kon overzien. De intoxicatie is eerder die avond gestart, nadat de verdachte was vervallen in zijn gokgedrag. Hij verloor een groot bedrag wat zorgde voor sterk negatieve gevoelens die hij vervolgens wegmaakte door alcoholgebruik. Het gokken en vervolgens het middelengebruik is een voortvloeisel uit de persoonlijkheidspathologie. Om deze reden adviseert de psycholoog om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op soortgelijk delictgedrag schat de psycholoog in als matig tot hoog. Met name het beperkte probleembesef, de verslavingsproblematiek en de beperkte copingvaardigheden spelen een belangrijke rol. Daarnaast zijn er weinig beschermende factoren aanwezig aangezien veel zaken in het leven van de verdachte instabiel zijn en hij maar beperkt inziet dat hij baat kan hebben bij ondersteuning. Wanneer de verdachte te maken krijgt met tegenslag in het leven, eenzaamheid en/of negatieve emoties beschikt hij over onvoldoende vaardigheden om hier op een adequate manier mee om te gaan. Hij vervalt in gedrag, met name gokken en middelengebruik, dat zorgt voor toename in de risico’s op verschillende gebieden. Dit zet een dominoreactie in werking en zorgt voor een negatieve spiraal waar de verdachte moeilijk uit kan komen. Aangezien de verdachte weinig probleembesef heeft, zal hij ook niet snel om hulp vragen.
Gelet op het feit dat de onderliggende persoonlijkheidspathologie en de verslavingsproblematiek een grote rol spelen in het recidiverisico, is het volgens de psycholoog noodzakelijk om aan de hand van behandeling in te zetten op het verminderen van de pathologie en het aanleren van nieuwe (coping)vaardigheden. Behandeling zou volgens de psycholoog kunnen worden ingezet als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij de psycholoog opmerkt dat het risico bestaat dat de verdachte bij een klein voorwaardelijk strafdeel de keuze maakt om dit uit te zitten om daarna van alles af te zijn. De psycholoog wijst er echter ook op dat de verdachte in het kader van een eerder toezicht heeft laten zien dat hij zich wel aan voorwaarden kan houden, ook wanneer hij hier zelf geen meerwaarde van ziet.
Het reclasseringsadvies
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 3 oktober 2025 dat over de verdachte is opgemaakt door GGZ Reclassering Inforsa. De reclassering schrijft dat zij geen delictgerelateerde factoren kan aanwijzen omdat de verdachte ontkent, maar de reclassering vindt het niet ondenkbaar dat de verslavingsproblematiek en het psychosociaal functioneren van de verdachte aan het delict hebben bijgedragen.
Het risico op herhaling wordt ingeschat als hoog en de reclassering vindt behandeling, waarbij aandacht is voor zowel de persoonlijkheid als het verslavingsgedrag, van groot belang om tot gedragsverandering te komen. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod met betrekking tot de aangever, meewerken aan dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
Strafkader
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, vanwege de ernst van het feit, de gevolgen die dit feit voor het slachtoffer heeft gehad en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank in strafmatigende zin mee laten wegen dat de verdachte zelf ook fors gewond is geraakt op de betreffende avond. Daarnaast neemt de rechtbank het advies van de psycholoog over, dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Ook dit weegt in strafmatigende zin mee bij de strafoplegging.
Dee reclassering en de psycholoog achten het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld om tot gedragsverandering te komen bij de verdachte en daarmee ook het recidivegevaar te verlagen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat daaraan onder andere de bijzondere voorwaarde van ambulante behandeling gekoppeld kan worden.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van feit 2, waar de officier van justitie van een bewezenverklaring is uitgegaan, vormt vanwege de ernst van feit 1 geen aanleiding voor de rechtbank om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie eist.
De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. De verdachte en de aangever kennen elkaar niet en er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte de aangever op enige manier heeft benaderd of zal benaderen. Om een contact- of locatieverbod is ook niet gevraagd door de aangever. De rechtbank ziet daarom onvoldoende noodzaak om een contact- en locatieverbod op te leggen.

6.In beslag genomen voorwerpen

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het in beslag genomen mes moet worden onttrokken aan het verkeer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen mes verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 8.421,00 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 5.421,00 voor vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 voor vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
eigen risico ambulancekosten (€ 385,00);
reparatiekosten horloge ( € 4.031,00);
jas (€ 695,00);
zonnebril (€ 310,00).
Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt de gevorderde immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen en dat de gevorderde materiële schadevergoeding gedeeltelijk kan worden toegewezen. Ten aanzien van de reparatiekosten voor het horloge kunnen alleen de kosten van het horlogebandje worden toegewezen. Ten aanzien van de jas en de zonnebril moet afschrijving worden toegepast, omdat onduidelijk is hoe oud de jas en de zonnebril waren.
De officier van justitie vindt dat de schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel opgelegd moet worden.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering pas de middag voor de zitting is ingediend, waardoor de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de vordering goed te bestuderen en daarop te kunnen reageren.
Subsidiair moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak of het ontslag van alle rechtsvervolging.
Meer subsidiair verzoekt de advocaat van de verdachte om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de gevorderde materiële schade stelt de advocaat zich op het standpunt dat de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het causale verband ontbreekt en/of de schade niet is onderbouwd.
Meest subsidiair stelt de advocaat zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding (fors) gematigd dient te worden.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de vordering
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij uiterlijk nog op de zitting, tot aan het requisitoir van de officier van justitie, een vordering kan indienen. Wel is het wenselijk dat een vordering eerder dan de middag voorafgaand aan de zitting wordt ingediend, zoals de advocaat van de benadeelde partij ook heeft erkend. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering overzichtelijk is, de schadeposten eenvoudig van aard zijn en het moment van indienen er niet toe heeft geleid dat geen inhoudelijk debat over de vordering kon worden gevoerd. De advocaat van de verdachte heeft bovendien de gelegenheid gehad om tijdens een onderbreking van de zitting de vordering nog desgewenst met de verdachte te bespreken. Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijdigheid met artikel 6 EVRM of het beginsel van equality of arms. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom inhoudelijk beoordelen.
Materiële schade
Het gedeelte van de vordering dat ziet op de schadepost ‘eigen risico’ is voldoende onderbouwd. Deze schade staat in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst dit deel van de vordering (€ 385,00) daarom toe.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dat ziet op materiele schade niet-ontvankelijk.
Voor wat betreft de schadeposten ‘jas’ en ‘zonnebril’ is op basis van het dossier geen rechtstreeks verband tussen deze schade en het bewezen verklaarde feit is vast te stellen.
Voor wat betreft de schadepost ‘reparatiekosten horloge’ is de vordering onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt weliswaar dat door de messteek schade is ontstaan aan het horlogebandje, maar de benadeelde partij heeft onvoldoende aanknopingspunten geboden om aan deze schade een bedrag te koppelen. Zo heeft de benadeelde partij geen enkele informatie aangeleverd over de waarde van het horloge of over hoe oud het horloge is. Ten aanzien van de overige opgevoerde reparatiekosten aan het horloge, die niet zien op het horlogebandje, is geen rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit gebleken, aangevoerd of onderbouwd.
De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om dit gedeelte van de vordering alsnog verder te onderbouwen, omdat dat leidt tot een te grote belasting van deze strafprocedure. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Immateriële schade
Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (onder meer) mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval staat vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. Gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend als schadevergoeding, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde vergoeding billijk is. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij daarom geheel toe.
Wettelijke rente
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe vanaf 1 januari 2025 (datum ontstaan schade) tot de dag dat de verdachte de schadevergoeding volledig heeft betaald.
Proceskosten
Bij vorderingen tot schadevergoeding is de hoofdregel dat de partij die ongelijk krijgt, de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. Omdat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het door hem gepleegde feit is ontstaan en omdat een substantieel deel van de gevorderde schade wordt toegewezen, moet de verdacht de kosten vergoeden die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partij de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeft te incasseren, maar dat de Staat dit voor hem doet. De rechtbank bepaalt daarom dat de verdachte een bedrag van € 3.385,00 aan de Staat moet betalen.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 (datum ontstaan schade) tot de dag dat de verdachte het volledige bedrag heeft betaald.
Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast van 43 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.
De verdachte mag de schadevergoeding ook rechtstreeks betalen aan de benadeelde partij. Als hij dat heeft gedaan, is hij niet langer verplicht om aan de Staat te betalen.

8.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte feit 2 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 primair heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 10 maanden,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 jaarvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
 zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Inforsa reclassering op het adres Utrechtseweg 11-13, 3811 NA te Amersfoort. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich laat behandelen door Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK mes (goednummer BZAG9773);
Vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] )
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.385,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.385,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 43 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- met een mes richting het hoofd/nek/borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] , heeft gestoken en/of een of meerdere stekende beweging(en) heeft gemaakt, en/of
- met een mes in de linker hand van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een mes richting het hoofd/nek/borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] , heeft gestoken en/of een of meerdere stekende beweging(en) heeft gemaakt, en/of
- met een mes in de linker hand van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Amersfoort [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes in de linker hand, althans in het lichaam, te steken/snijden;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Amersfoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het tonen van
een mes en daarmee zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2]
en/of door in de richting van die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen " [slachtoffer 2] ,
ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

2.Pagina 11.
3.Pagina 12.
4.Pagina 26.
5.Pagina 23.
6.Pagina 49.
7.Pagina 55.