ECLI:NL:RBMNE:2025:559

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/8231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen betaald parkeren in Zeist

Op 6 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak UTR 24/8231, waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen het Aanwijzingsbesluit voor het instellen van betaald parkeren in Zeist. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is, aangezien het college van burgemeester en wethouders van Zeist heeft aangegeven dat de invoering van het betaald parkeren is uitgesteld tot 1 april 2025. Dit uitstel is genomen om het bezwaar van verzoeker en anderen zorgvuldig te kunnen behandelen. De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat de voorbereidingen voor de invoering van betaald parkeren, zoals het bestellen van borden en plaatsen van parkeerautomaten, geen onomkeerbare maatregelen zijn en derhalve geen spoedeisend belang opleveren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8231

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, het college

(gemachtigde: mr. M. Jue).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het Aanwijzingsbesluit instellen zone betaalde parkeren [straat] e.o te Zeist van 22 oktober 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Het college heeft verzoeker er bij brief van 17 december 2024 over geïnformeerd dat de invoering van het betaald parkeren is uitgesteld tot 1 april 2025. Het college heeft de voorzieningenrechter laten weten dat de reden hiervan is dat het bezwaar van verzoeker (en anderen) hierdoor zorgvuldig behandeld kan worden en dat het aansluit bij de wens van verschillende bezwaarmakers om eerst de bezwaarprocedure te doorlopen alvorens over te gaan tot invoering van het betaald parkeren. Het besluit op bezwaar zal voor 1 april 2025 worden genomen.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat er geen enkel spoedeisend belang is. De omstandigheid dat het college ondertussen wel doorgaat met de voorbereidingen van de invoering van betaald parkeren, zoals het bestellen van borden en plaatsen van parkeerautomaten, levert ook geen spoedeisend belang op. Dit zijn geen onomkeerbare maatregelen, dus als verzoeker in het gelijk wordt gesteld, kan dit weer ongedaan worden gemaakt. Dat het college hiermee mogelijk onnodig kosten maakt, komt voor rekening en risico van het college en levert ook geen spoedeisend belang op. Evenmin is het een reden om ervan uit te gaan dat verzoekers bezwaar illusoir wordt en geen eerlijke behandeling zal krijgen, zoals verzoeker stelt.

Conclusie en gevolgen

Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.