Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een betrokkene die een klacht had ingediend over de verhoging van zijn medicatie in het kader van verplichte zorg. De betrokkene, geboren in 1977 en verblijvend in een kliniek, had op 13 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting waren de betrokkene, zijn advocaat mr. N.M.H.M. den Dekker, een psychiater en een verpleegkundige aanwezig.
De rechtbank verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schorsing van de beslissing van de instelling af. De rechtbank oordeelde dat de verhoging van de medicatie, van olanzapine van 5 mg naar 20 mg, noodzakelijk was voor de behandeling van de betrokkene, die sinds april 2025 onder een maatregel van ter beschikkingstelling viel. De rechtbank concludeerde dat de verplichte zorg voldeed aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid, zoals vastgelegd in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
De rechtbank stelde vast dat de medicatieverhoging effectief was, aangezien de bloedspiegel van de betrokkene te laag was en de agitatie toenam. De rechtbank erkende de bijwerkingen van de medicatie, maar oordeelde dat de instelling zorgvuldig had afgewogen en dat de verhoging van de medicatie noodzakelijk was om de situatie van de betrokkene te verbeteren. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.