ECLI:NL:RBMNE:2025:5530

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
598747 FV RK 25-2128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over verplichte zorg en medicatie bij geestelijke gezondheidszorg

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van betrokkene, geboren in 1997, die verblijft in een kliniek. Betrokkene had op 25 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot een klacht over de toepassing van verplichte zorg, specifiek het toedienen van medicatie. De rechtbank heeft op 1 mei 2025 een zorgmachtiging verleend, die tot 1 mei 2026 geldig is, en daarbij het toedienen van medicatie als verplichte zorg goedgekeurd. Betrokkene heeft een klacht ingediend tegen deze aanzegging, die op 17 juli 2025 door de klachtencommissie ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting waren betrokkene, zijn advocaat, een psychiater en een verpleegkundige aanwezig. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard en het verzoek om schorsing van de beslissing van de instelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bijwerkingen van de medicatie, hoewel ernstig, niet opwegen tegen de mogelijke positieve effecten, gezien de ernst van de situatie. De rechtbank benadrukte dat de effecten van de medicatie binnen drie weken zichtbaar moeten zijn en dat er een mogelijkheid is om de medicatie te staken als er geen verbetering optreedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/598747 / FV RK 25-2128
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdens de zitting van 3 september 2025
in de zaak van:
[betrokkene], betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonend in [woonplaats] ,
verblijvend in de [Kliniek] , locatie [locatie] in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Harskamp.

1.De procedure

1.1.
Betrokkene heeft op 25 augustus 2025 een verzoekschrift met bijlagen bij de rechtbank ingediend.
1.2.
De instelling heeft op 1 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 3 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • betrokkene met zijn advocaat;
  • [persoon1] , psychiater;
  • [persoon] , verpleegkundige in opleiding tot specialist.
1.4.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan op het verzoek. De beslissing en de gronden waarop deze is gebaseerd zijn hieronder weergegeven.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
verklaart de klacht ongegrond;
2.2.
wijst af het verzoek de beslissing te schorsen.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
Op 1 mei 2025 heeft deze rechtbank een zorgmachtiging verleend voor betrokkene. De zorgmachtiging geldt tot en met 1 mei 2026. De rechtbank heeft hierbij het toedienen van medicatie als vorm van verplichte zorg toegewezen.
3.2.
De instelling heeft op 23 juni 2025 een schriftelijke aanzegging voor verplichte zorg aan betrokkene afgegeven, en wel voor het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles en het insluiten van betrokkene.
3.3.
Tegen deze aanzegging heeft betrokkene voor wat betreft het toedienen van medicatie op 10 juli 2025 een klacht bij de klachtencommissie ingediend. De klachtencommissie heeft op 17 juli 2025 de klacht ongegrond verklaard.
3.4.
Betrokkene vraagt nu aan de rechtbank om een beslissing op de klacht. Betrokkene vraagt de rechtbank ook de beslissing van de instelling om verplichte zorg toe te passen te schorsen totdat de rechtbank definitief op de klacht van betrokkene heeft beslist.
3.5.
De rechtbank moet beoordelen of de instelling clozapine als vorm van verplichte zorg mocht toepassen. Bij de beantwoording van deze vraag zijn de algemene uitgangspunten en de eisen van artikel 2:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg van toepassing. Dit houdt in dat de inzet van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. De rechtbank is van oordeel dat dit zo is.
3.6.
Het gaat al lang niet goed met betrokkene. Betrokkene wordt ook al heel lang behandeld met medicatie, laatstelijk in de vorm van paliperidon. Dat werkt echter niet goed; betrokken blijft inactief. Er gebeurt nu niets en betrokkene heeft op deze manier geen toekomst. Dit gaat niet vanzelf over, daarom moet er wat gebeuren.
3.7.
Betrokkene lijdt aan schizofrenie en bij die stoornis is, als niks anders werkt, clozapine het laatste redmiddel. Clozapine geeft veel bijwerkingen. Betrokkene ervaart ook bijwerkingen. Zo heeft betrokkene last van stemmen in zijn hoofd en is hij moe en suf, waardoor hij veel slaapt. Ook ervaart betrokkene problemen met masturberen en heeft hij pijn aan zijn geslachtsdeel. Hij heeft ook last van zijn benen, waardoor hij niet kan bidden. Daardoor wordt betrokkene depressiever. De rechtbank begrijpt dat de bijwerkingen een ernstige inbreuk zijn op het leven van betrokkene. Toch wegen deze bijwerkingen niet op tegen de mogelijk positieve effecten van de medicatie gelet op de ernst van de situatie. Daarbij weegt mee dat de effecten van de medicatie binnen drie weken na de zitting zichtbaar moeten zijn. Als er na deze drie weken geen verbetering zichtbaar is, dan is de medicatie niet effectief. De psychiater heeft gezegd dat de behandeling met clozapine in dat geval zal worden gestaakt. Vanwege de relatief korte periode is het de moeite waard af te wachten of en hoe effectief deze medicatie is.
3.8.
Betrokkene heeft ook veel last van de manier waarop de medicatie wordt toegediend. Dat gebeurt nu via injecties waarvan betrokkene denkt dat het (mede) oorzaak is van de pijn in zijn benen. Op dit moment is er geen andere mogelijkheid om de medicatie toe te dienen, omdat betrokkene de orale medicatie weigert. Dat betrokkene daarbij een beroep doet op zijn religeuze overtuigingen, maakt dat niet anders. Vermoed wordt dat zijn overtuiging op dit punt voortvloeit uit de stoornis. Als de medicatie werkt, bestaat dus ook de mogelijkheid dat de medicatie alsnog oraal kan worden toegediend.
3.9.
Omdat de rechtbank een beslissing op de klacht heeft genomen, heeft betrokkene geen belang meer schorsing van de beslissing van de instelling. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 september door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, in aanwezigheid van de griffier, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt. Dit proces-verbaal is verzonden op 18 september 2025.
Tegen deze beslissing kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep
worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.