ECLI:NL:RBMNE:2025:5529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
599620 FV RK 25-2286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ongegrond in zorgmachtiging voor verplichte medicatie bij psychose

Op 26 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van betrokkene, die verblijft bij een instelling en vertegenwoordigd werd door advocaat mr. E.J. Bakker. De rechtbank ontving op 15 september 2025 een verzoekschrift van betrokkene, gevolgd door een verweerschrift van de instelling op 23 september 2025 en een aanvullend verzoekschrift op 25 september 2025. Tijdens de zitting op 26 september 2025, waar de advocaat en de geneesheer-directeur aanwezig waren, heeft de rechtbank de verzoeken besproken. Betrokkene was niet aanwezig.

De rechtbank verklaarde de klacht van betrokkene ongegrond en wees het verzoek om de beslissing van de instelling van 28 augustus 2025 te schorsen af. De rechtbank had eerder een zorgmachtiging verleend die tot 21 januari 2026 geldig is, waarbij verplichte medicatie was toegewezen. Betrokkene had eerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie, die deels gegrond en deels ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de instelling op 28 augustus 2025 rechtmatig een aanzegging voor verplichte zorg had afgegeven, inclusief medicatie.

De rechtbank concludeerde dat betrokkene lijdt aan een psychose, wat door meerdere onafhankelijke artsen was vastgesteld. Ondanks betwisting van betrokkene over de diagnose en de effectiviteit van de medicatie, oordeelde de rechtbank dat de behandeling met medicatie noodzakelijk was om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de klacht ongegrond was verklaard. De uitspraak werd mondeling gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. M.W.J. van Elsdingen, met mr. A. Minkjan als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/599620 / FV RK 25-2286
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdens de zitting van 26 september 2025
in de zaak van:
[betrokkene], betrokkene,
wonend in [woonplaats] ,
verblijvend bij [instelling] , locatie [locatie] in [verblijfplaats] ,
advocaat mr. E.J. Bakker.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 15 september 2025 het verzoekschrift van betrokkene ontvangen.
1.2.
[instelling] heeft op 23 september 2025 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft op 25 september 2025 een tweede (aanvullend) verzoekschrift met bijlagen van betrokkene ontvangen.
1.4.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 26 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van betrokkene;
  • [A] , geneesheer-directeur.
1.5.
Betrokkene wilde niet aanwezig zijn bij de zitting.
1.6.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan op de verzoeken. De beslissing en de gronden waarop de uitspraak is gebaseerd, zijn hieronder weergegeven.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
verklaart de klacht ongegrond;
2.2.
wijst af het verzoek de beslissing van [instelling] van 28 augustus 2025 te schorsen.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
Deze rechtbank heeft een zorgmachtiging voor betrokkene verleend. De zorgmachtiging geldt tot en met 21 januari 2026. De rechtbank heeft onder meer toediening van medicatie als vorm van verplichte zorg toegewezen.
3.2.
De instelling heeft op 8 en 12 augustus 2025 een schriftelijke aanzegging voor verplichte zorg aan betrokkene afgegeven, onder meer inhoudend het toedienen van medicatie. Betrokkene heeft tegen deze aanzeggingen op 13 augustus 2025 een klacht bij de klachtencommissie ingediend. De klachtencommissie heeft op 19 augustus 2025 de klacht deels gegrond (voor de periode van 12 tot 19 augustus 2025) en deels ongegrond verklaard. De uitspraak van de klachtencommissie is op 25 augustus 2025 op schrift gesteld en verzonden naar partijen.
3.3.
[instelling] heeft naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie van 19 augustus 2025 op 28 augustus 2025 een nieuwe aanzegging voor verplichte zorg aan betrokkene afgegeven. Deze schriftelijke aanzegging houdt (ook) het toedienen van medicatie in.
3.4.
Betrokkene heeft tegen deze aanzegging van [instelling] een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Betrokkene heeft ook gevraagd de aanzegging van [instelling] om medicatie toe te dienen te schorsen. De klachtencommissie heeft op 10 september 2025 het schorsingsverzoek afgewezen.
3.5.
Betrokkene heeft op 15 september 2025 bij de rechtbank een verzoek ingediend om de beslissing van [instelling] van 28 augustus 2025 alsnog te schorsen (zie 1.1.).
3.6.
De klachtencommissie heeft op 12 september 2025 op de klacht van betrokkene beslist en de klacht ongegrond verklaard. De schriftelijke uitwerking van die beslissing dateert van 22 september 2025.
3.7.
Op 25 september 2025 heeft betrokkene bij de rechtbank een tweede verzoekschrift ingediend (zie 1.3.). Betrokkene vraagt in dit verzoekschrift de klacht van betrokkene tegen de beslissing van [instelling] van 28 augustus 2025 alsnog gegrond te verklaren. Betrokkene vraagt ook aan haar een schadevergoeding toe te kennen in het geval het beroep gegrond wordt verklaard.
3.8.
Het verzoekschrift van 25 september 2025 is één dag voor de al geplande zittingsdatum ingediend. Met instemming van de advocaat en [instelling] heeft de rechtbank op de zitting van 26 september 2025 zowel het verzoek om de beslissing van [instelling] te schorsen als het verzoek om de klacht van betrokkene gegrond te verklaren behandeld.
3.9.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van de rechtbank gaat over de periode vanaf 28 augustus 2025. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [instelling] op 28 augustus 2025 aan betrokkene een aanzegging verplichte zorg mocht geven die inhoudt dat aan betrokkene medicatie wordt toegediend. De periode vóór 28 augustus 2025 is geen onderdeel van deze procedure. Wat de advocaat over die periode naar voren heeft gebracht, laat de rechtbank dus buiten beschouwing in de beslissing. De rechtbank laat ook buiten beschouwing wat de advocaat naar voren heeft gebracht over het regelen van een paspoort, een bankpas en shampoo. Ook dit is geen onderdeel van deze procedure.
3.10.
Meerdere onafhankelijke artsen hebben vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychose. Betrokkene twijfelt aan de diagnose, maar heeft geen concrete argumenten aangevoerd waarom de rechtbank de bevindingen van de onafhankelijk artsen in twijfel moet trekken. Het had in dit geval op de weg van betrokkene gelegen om een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat sprake is van een psychose.
3.11.
Betrokkene betwist ook dat sprake is van ernstig nadeel. Volgens betrokkene is de beslissing om de psychose met medicatie te bestrijden gebaseerd op de aanname dat een psychose schadelijk is voor iemands hersenen. Dit is volgens betrokkene een achterhaald idee. De algemene leer is echter nog steeds dat een langdurige psychose schadelijk is. Bovendien bestaat het ernstig nadeel uit meer dan dit. Betrokkene belandt door haar psychose in situaties die schadelijk zijn voor haar. Zij vertoont afwijkend gedrag en kan daardoor agressie van anderen over zichzelf afroepen. Ook is er kans dat anderen misbruik van betrokkene maken, is er risico op reputatieschade en maatschappelijke teloorgang. Dat sprake is van ernstig nadeel, staat dus voor de rechtbank ook vast.
3.12.
Betrokkene heeft een behandeling nodig om het ernstig nadeel af te wenden. [instelling] wil dat doen met medicatie. De vraag is of [instelling] dat mag. De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend. De geneesheer-directeur heeft op zitting verteld dat een psychose standaard met medicatie behandeld wordt. Daarbij wordt eerst zes weken het ene middel gebruikt en als dat niet of onvoldoende werkt, zes weken een ander middel. De rechtbank is ook bekend met deze standaardprocedure.
3.13.
Betrokken twijfelt ook aan de effectiviteit van het middel; er is namelijk nog geen verbetering zichtbaar. De rechtbank twijfelt echter niet aan de effectiviteit van de medicatie. De arts heeft op de zitting namelijk gezegd dat enige verbetering zichtbaar is. Hoewel het kleine stapjes zijn, lijkt de medicatie dus wel effect te hebben. Maar ook zonder deze kleine stapjes zou de rechtbank geen reden hebben gehad te twijfelen aan de effectiviteit van de behandeling. Zoals hiervoor overwogen wordt volgens de richtlijnen eerst één bepaald soort medicatie voor de duur van zes weken toegediend. Pas als na deze zes weken geen effect zichtbaar is, wordt een ander middel toegediend. Betrokkene krijgt nu drie weken medicatie; de eerste zes weken zijn dus nog niet voorbij.
3.14.
Omdat de rechtbank een beslissing heeft gegeven op de klacht, heeft betrokkene geen belang meer bij een beslissing op het schorsingsverzoek. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
3.15.
Betrokkene heeft gevraagd een schadevergoeding vast te stellen voor het geval de klacht gegrond wordt verklaard. Omdat de rechtbank de klacht ongegrond verklaard, hoeft de rechtbank op dit verzoek niet te beslissen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025 door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Minkjan als griffier, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt. Dit proces-verbaal is verzonden op 7 oktober 2025.