ECLI:NL:RBMNE:2025:551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/7143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van besluit en spoedeisend belang

Op 6 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 24/7143. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten zoals gesteld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker had een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft moeten overleggen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft verzoeker op 12 november 2024 verzocht om dit verzuim te herstellen en om aan te geven welke spoedeisende belangen er zijn. Verzoeker heeft echter binnen de gestelde termijn geen afschrift van het besluit overgelegd en ook geen onderbouwing gegeven voor zijn spoedeisend belang. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvond. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7143

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, het college.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
Omdat het verzoek niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overleggen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. Verzoeker stelt dat zijn verzoek betrekking heeft op een besluit van het college van 6 november 2024 waarbij geen gevolg is gegeven aan zijn verzoek tot inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp). Bij het verzoekschrift is het besluit waarop het verzoek betrekking heeft niet overgelegd. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 12 november 2024 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen. De rechtbank heeft verzoeker tevens gevraagd om te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen.
3. Verzoeker heeft binnen die termijn geen afschrift van het besluit overgelegd. Ook heeft hij niet onderbouwd waarin zijn spoedeisend belang is gelegen.
4. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.

Conclusie en gevolgen

Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.