ECLI:NL:RBMNE:2025:5491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
11815664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en beperking van concurrentiebeding in kort geding na overname onderneming

In deze zaak heeft eiser, tot 2023 eigenaar van een eenmanszaak, gedaagden gedagvaard na de overname van zijn onderneming per 2 januari 2023. Eiser vordert een betaling van € 20.000,00 op basis van de koopovereenkomst en vraagt de kantonrechter om het concurrentiebeding in die overeenkomst buiten werking te stellen of te beperken. Gedaagden verzetten zich tegen deze vorderingen en beroepen zich op opschorting. De kantonrechter heeft op 7 oktober 2025 in kort geding uitspraak gedaan. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat gedaagden voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij de geldsom niet verschuldigd zijn. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot betaling niet geschikt is voor toewijzing in kort geding, omdat er onvoldoende duidelijkheid is over de verschuldigdheid van het bedrag. Ook de vordering tot beperking van het concurrentiebeding wordt afgewezen, omdat dit een definitieve maatregel betreft die alleen in een bodemprocedure kan worden opgelegd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 678,00 zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11815664 \ UV EXPL 25-189 WMB/61313
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Gerritsen,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,

2.
[gedaagde sub2],
beiden wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. J.A. Hamelink.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagden] op 17 september 2025 gedagvaard. Op 26 september 2025 heeft [gedaagden] producties ingediend. Op 30 september 2025 vond de mondelinge behandeling plaats. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Bij de mondelinge behandeling is [eiser] samen met mr. Gerritsen verschenen. Zijn vrouw was ook bij de zitting aanwezig. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zijn samen met mr. Hamelink verschenen. Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en ingediend. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] was tot 2023 eigenaar van de eenmanszaak ‘ [de onderneming] ’ (hierna: de onderneming). [gedaagden] hebben per 2 januari 2023 de onderneming van [eiser] overgenomen en per die datum is [eiser] bij [gedaagden] in dienst getreden, tot aan zijn opzegging per 1 januari 2025. [eiser] wil dat [gedaagden] hem een bedrag van € 20.000,00 betalen, omdat zij dat aan hem verschuldigd zijn op basis van de koopovereenkomst. Daarnaast wil [eiser] dat de kantonrechter het concurrentiebeding in de koopovereenkomst buiten werking stelt of de werking daarvan beperkt. [gedaagden] beroepen zich op opschorting en verzetten zich tegen een beperking van het concurrentiebeding. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.

3.De beoordeling

Het wettelijke kader
3.1.
De door [eiser] gevorderde voorlopige voorzieningen kunnen in dit kort geding alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. Daarnaast moet de kantonrechter beoordelen of zijn vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen. Een vordering tot betaling van een geldsom kan in kort geding verder alleen worden toegewezen in uitzonderlijke gevallen, waarin vrijwel geen twijfel bestaat dat de geldsom moet worden betaald. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een verstrekkend onderzoek naar de feiten van een zaak door middel van bewijslevering. Daarvoor is een bodemprocedure de enige geschikte weg.
De vordering tot betaling is niet geschikt voor toewijzing in kort geding
3.2.
[eiser] vordert in de eerste plaats betaling van € 20.000,00. Het gaat daarbij om een termijnbetaling die partijen zijn overeengekomen in de koopovereenkomst. [1] De kantonrechter oordeelt dat deze vordering zich niet leent voor toewijzing in kort geding.
3.3.
Het is vooralsnog onvoldoende duidelijk geworden dat [gedaagden] de geldsom (op dit moment) aan [eiser] verschuldigd zijn. [gedaagden] hebben weliswaar erkend dat zij het gevorderde bedrag onder normale omstandigheden voor 31 december 2024 hadden moeten betalen, maar zij hebben verschillende redenen aangevoerd waarom zij dat in dit geval niet hoeven te doen. [eiser] noemt zelf al vier van die redenen, namelijk dat [eiser] volgens [gedaagden] :
onterecht gereedschappen heeft meegenomen;
het concurrentiebeding uit de koopovereenkomst heeft en blijft overtreden;
in strijd met de koopovereenkomst de bedrijfsgegevens van de winkel niet heeft geretourneerd en/of verwijderd;
niet heeft geleverd wat hij heeft verkocht, omdat er iets mis is met de auto die hij in het kader van de koopovereenkomst heeft overgedragen.
[gedaagden] hebben daar aan toegevoegd dat zij bij de koop hebben betaald voor de goodwill van de onderneming en dat die goodwill ondertussen minder waard is geworden doordat [eiser] de onderneming en [gedaagden] in een kwaad daglicht stelt.
3.4.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, hebben [gedaagden] voldoende onderbouwing gegeven om aan te nemen dat hun verweren niet uit de lucht gegrepen zijn. Zo hebben zij een e-mail van [eiser] van 30 mei 2025 overgelegd, waarin hij schrijft dat hij zich naar anderen negatief uitlaat over de onderneming en dat hij dat zal blijven doen. Dat heeft [eiser] tijdens de zitting ook herhaald. Daarnaast hebben [gedaagden] erop gewezen dat [eiser] zelf een bericht heeft overlegd waaruit blijkt dat hij contacten onderhoudt met (oud) klanten van de onderneming om eventueel in de toekomst klussen voor hen te doen.
3.5.
Om vast te kunnen stellen of de door [gedaagden] aangevoerde redenen inderdaad maken dat zij het gevorderde bedrag (nog) niet aan [eiser] hoeven te betalen, is een verdergaand onderzoek nodig. Dat kan niet worden uitgevoerd in deze kortgedingprocedure. Daar komt bij dat [eiser] in het geheel niet heeft toegelicht of onderbouwd welk spoedeisend belang hij heeft om het bedrag betaald te krijgen (behalve dat hij vindt dat het hem (nu) toekomt, wat dus ter discussie staat). Niets staat er aan in de weg dat [eiser] een bodemprocedure tegen [gedaagden] start en de uitkomst daarvan afwacht. De kantonrechter zal de vordering in dit kort geding daarom afwijzen.
Het concurrentiebeding blijft (nog) in stand
3.6.
[eiser] heeft daarnaast gevorderd dat de kantonrechter het concurrentiebeding uit de koopovereenkomst buiten werking stelt, de duur daarvan beperkt tot 8 maanden vanaf 1 januari 2025, de kilometrage daarvan beperkt tot 10 kilometer en/of het concurrentiebeding schorst totdat er een beslissing is genomen in een bodemprocedure. Ook die vorderingen zullen worden afgewezen. [eiser] vraagt de kantonrechter met een groot gedeelte van de vorderingen om een definitieve maatregel op te leggen. Zo’n definitieve maatregel kan alleen in een bodemzaak worden opgelegd, [2] zodat die vorderingen alleen om die reden al moeten worden afgewezen. In dit kort geding kan het concurrentiebeding hoogstens worden geschorst en de kantonrechter ziet op dit moment geen reden om dat te doen. De kantonrechter overweegt daarbij als volgt.
3.7.
Anders dan [eiser] kennelijk meent, gaat het hier niet om een arbeidsrechtelijk concurrentiebeding. [3] [eiser] is namelijk wel in dienst gekomen bij [gedaagden] na de overname, maar het concurrentiebeding is uitdrukkelijk gesloten in verband met de verkoop van de onderneming, zoals blijkt uit de bewoording daarvan in de koopovereenkomst. [4] Het is daarom onvoldoende voor [eiser] om te stellen dat het concurrentiebeding onredelijk bezwarend voor hem is omdat hij daardoor de aankomende tijd in de nabije omgeving niet aan het werk kan. [eiser] zegt daarmee eigenlijk dat hij met [gedaagden] wil gaan concurreren en het concurrentiebeding is juist in de koopovereenkomst opgenomen om dat te voorkomen. [gedaagden] heeft bovendien onweersproken gesteld dat het concurrentiebeding door de adviseur van [eiser] is opgesteld. Toen hij de koopovereenkomst tekende, wist [eiser] dus dat hij zichzelf tot de einddatum van het concurrentiebeding (31 december 2026) zou beperken in zijn mogelijkheden om zelfstandig in dezelfde branche te ondernemen in de nabije omgeving. Desondanks heeft hij uit eigen initiatief besloten om zijn dienstverband bij [gedaagden] per 1 januari 2025 op te zeggen. Voor zover hij daardoor nu in de problemen komt omdat hij geen werk kan vinden (hetgeen overigens door [gedaagden] betwist is), geeft dat geen grond om het concurrentiebeding te schorsen. Hij heeft zichzelf immers in die situatie gebracht.
De kantonrechter adviseert partijen om mediation te proberen
3.8.
Tijdens de zitting hebben partijen gesproken over de optie om met elkaar in mediation te gaan en hebben zij zich bereid verklaard om dat te doen. Zoals al aangegeven tijdens de zitting, ziet de kantonrechter veel reden voor partijen om via die route hun meningsverschillen tot een bevredigend einde te brengen. Het is duidelijk dat partijen ook in de toekomst met elkaar in aanraking blijven komen, aangezien zij in een relatief kleine gemeenschap wonen en werken. Zij zijn er dus bij gebaat om op een acceptabele manier hun geschillen op te lossen en met een positieve insteek beide in die gemeenschap te kunnen functioneren. De ervaring leert dat rechtszaken er juist veelal aan in de weg staan dat partijen weer op goede voet met elkaar kunnen komen.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagden] betalen
3.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 5 lid 8 sub b van de koopovereenkomst.
2.In een zogenaamd constitutief vonnis.
3.In de zin van artikel 7:653 van het Burgerlijk wetboek.
4.Artikel 15 van de koopovereenkomst.