Uitspraak
1.[gedaagde sub1] ,
[gedaagde sub2],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, tot 2023 eigenaar van een eenmanszaak, gedaagden gedagvaard na de overname van zijn onderneming per 2 januari 2023. Eiser vordert een betaling van € 20.000,00 op basis van de koopovereenkomst en vraagt de kantonrechter om het concurrentiebeding in die overeenkomst buiten werking te stellen of te beperken. Gedaagden verzetten zich tegen deze vorderingen en beroepen zich op opschorting. De kantonrechter heeft op 7 oktober 2025 in kort geding uitspraak gedaan. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat gedaagden voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij de geldsom niet verschuldigd zijn. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot betaling niet geschikt is voor toewijzing in kort geding, omdat er onvoldoende duidelijkheid is over de verschuldigdheid van het bedrag. Ook de vordering tot beperking van het concurrentiebeding wordt afgewezen, omdat dit een definitieve maatregel betreft die alleen in een bodemprocedure kan worden opgelegd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 678,00 zijn begroot.