ECLI:NL:RBMNE:2025:5480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
11420995 \ MC EXPL 24-7734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van voorgeschoten bedragen door VvE, geen verjaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over de terugbetaling van voorgeschoten bedragen door [eiser] aan de Vereniging van Eigenaren (VvE). De procedure volgde op een tussenvonnis van 2 juli 2025 en een mondelinge behandeling op 24 september 2025. De partijen zijn eigenaren van appartementsrechten in hetzelfde pand en hebben afgesproken dat [eiser] de kosten voor gas, elektriciteit en onderhoud van de VvE zou voorschieten voor [gedaagde], die financieel niet in staat was om haar deel te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een afspraak tussen partijen bestond over het voorschieten van deze kosten, ondanks dat [gedaagde] dit betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiser] niet verjaard was, omdat de verjaringstermijn pas begint te lopen na aankondiging van de opeising. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 14.894,00 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 september 2025. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 962,75 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, omdat [gedaagde] meerdere keren om specificaties had gevraagd en [eiser] zijn vordering pas later deugdelijk had onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11420995 \ MC EXPL 24-7734 AW/1583
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.H.J. Luijer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. Kuizenga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juli 2025
- de akte overlegging producties van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 24 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben beiden een appartementsrecht voor een deel van het pand dat zich
bevindt op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] te [plaats] . [eiser] is sinds 2004 eigenaar van het appartementsrecht dat het gebruik van de op de
begane grond gelegen bedrijfsruimte en de kelder omvat. [eiser] exploiteert aldaar een
Pianowinkel. [gedaagde] is sinds 2005 eigenaar van het appartementsrecht dat de bevoegdheid tot gebruik van de eerste en tweede verdieping en de berging op de begane grond omvat.
2.2.
Uit de splitsingsakte blijkt dat de eigenaren ieder voor gelijke delen (ieder voor één/tweede aandeel) gerechtigd zijn in de gemeenschap. Partijen zijn blijkens de splitsingsakte ook voor gelijke delen aansprakelijk voor de kosten van herstel en onderhoud.
2.3.
Het pand heeft een gezamenlijke gasaansluiting en een gezamenlijke
elektriciteitsaansluiting. Het verbruik van gas en elektra voor de eerste en tweede verdieping wordt aan de hand van tussenmeters vastgesteld.
2.4.
[eiser] heeft na tussenvonnis een overzicht met onderliggende stukken van de energiekosten overgelegd over de periode 7 april 2013 tot en met 6 december 2022. Daaruit volgt dat de totale kosten voor elektriciteit over die periode volgens dat overzicht een bedrag van € 17.885,59 heeft bedragen, waarvan een percentage van 60,36% (€ 10.796,00) voor rekening van [gedaagde] komt en een percentage van 39,64% (€ 7.089,59) voor rekening van [eiser] komt. Daaruit volgt verder dat de kosten van gas over die periode volgens dat overzicht een bedrag heef bedragen van € 27.333,63, waarvan een percentage van 72,65% (€ 19.858,00) voor rekening van [gedaagde] komt en een percentage van 27,35% (€ 7.475,63) voor rekening van [eiser] komt. De totale energiekosten ten laste van [gedaagde] bedraagt volgens dat overzicht € 30.654,00. [gedaagde] heeft aan voorschotbedragen betaald een bedrag van € 20.163,00, zodat volgens dat overzicht resteert een te betalen bedrag van € 10.491.00.
2.5.
[eiser] heeft na tussenvonnis een overzicht met onderliggende stukken van de betalingen ten behoeve van de VvE overgelegd over de periode 28 augustus 2013 tot en met 19 december 2022, welke betalingen zijn verricht door [eiser] privé. Deze kosten zijn volgens dat overzicht grotendeels op basis van een verdeling van 50/50 aan partijen toe te rekenen. Volgens het overzicht dient [gedaagde] een bedrag te betalen van € 8.403,43.
2.6.
In de loop van 2022 wordt via Whatsapp gecorrespondeerd over de afrekening van energie en onderhoudskosten. Ter illustratie:
17-06-22 [eiser] : Ben bezig met de berekening van vaste lasten van ons allebei. Jouw verbruik is hoog in vergelijking met dat vd winkel. Ook door huurders en bewoners die er bij gekomen zin. Verder nog kosten voor onderhoud en schuld die nog open stond sinds laatste afrekenen. Die kon je toen niet voldoen.
17-06-22 [gedaagde] : Ja kom er maar mee. Is prima.
(..)
07-11-22 [gedaagde] : Hi [eiser (voornaam)] , wat ik vraag zijn de eindafrekeningen dus jaaroverzicht van gas en licht die jij betaald hebt…..
(..)
31-12-22 [gedaagde] : Ik kan 555.50 per maand inlopen is dat een plan?
(..)
03-03-23 [gedaagde] : Ik heb alvast 4000,- overgemaakt via mijn moeder van een ander banknummer van [A] . Voor de eindafhandeling hebben we toch echt een bankafschriftenmap nodig anders is er geen controle. Ik betaal alles wat ik schuldig ben maar ik wil wel controleren of het klopt. Dat is alles.
2.7.
Bij e-mail van 5 juli 2023 schrijft [eiser] aan de heer [B] , toen belangenbehartiger van [gedaagde] het volgende:
“(..) Regelmatig liet mevrouw [gedaagde] echter daarna weten dat zij ook in de nieuwe structuur moeite had om aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Soms betaalde
zij mij wel, soms niet, en soms deels. Wij hebben daar vaak over gesproken en ik heb steeds geprobeerd haar ruimte te geven om haar schulden te voldoen, maar zij bleef regelmatig in gebreke. Alles bij elkaar heeft dat ertoe geleid dat zij per 1 januari 2023 een bedrag van € 22.870,52 niet had betaald. Hoe dat bedrag is ontstaan kunt u zien op de stukken die ik u heb toegestuurd. Een gesprek met haar over haar schuld heeft er vervolgens toe geleid dat haar moeder € 4.000 naar mij heeft overgemaakt, zodat haar schuld thans nog € 18.870,75 bedraagt. Mevrouw [gedaagde] heeft nooit betwist dat zij het door mij voorgeschoten bedrag van haar energiegebruik en haar aandeel in de onderhoudskosten verschuldigd is. Sterker nog, in het zojuist genoemde gesprek heeft zij opnieuw toegegeven dat zij het openstaande bedrag verschuldigd was, maar gezegd dat zij moeite had om te betalen. Wij hebben gesproken over haar mogelijkheden voor aflossing in termijnen, maar dat heeft niet tot enig resultaat geleid.(..)”

3.De verdere beoordeling

3.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
3.2.
Bij vonnis van 2 juli 2025 is een mondelinge behandeling bepaald. Deze behandeling heeft op 24 september 2025 plaatsgevonden. De kantonrechter heeft bij voormeld vonnis [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn vordering deugdelijk te onderbouwen en stukken daartoe te overleggen. [eiser] heeft bij akte specificaties en stukken in het geding gebracht.
Wat hebben partijen afgesproken?
3.3.
[eiser] stelt dat in 2011 partijen hebben geconstateerd dat [gedaagde] te weinig had betaald aan verbruik van gas en elektra. [gedaagde] gaf aan over onvoldoende middelen te beschikken om het verbruik van gas en elektra te betalen en daarnaast in de kosten van de Vereniging van Eigenaren (VvE) bij te dragen. Om te voorkomen dat er tekorten binnen de VvE zouden ontstaan zijn partijen overeengekomen dat [eiser] gedurende de periode dat [gedaagde] niet over voldoende middelen kon beschikken, haar deel van de kosten zou voldoen. [eiser] zou het tekort voorschieten. Sinds 2013 betaalt [gedaagde] wel als deelbetaling een vast bedrag aan [eiser] voor het verbruik van gas en elektra. Omdat in 2013 het saldo op de VvE rekening negatief dreigde te worden hebben partijen verder besloten de bankrekening van de VvE op te zeggen en heeft [eiser] alle door de VvE verschuldigde bedragen van zijn eigen bankrekening betaald. [gedaagde] was ook niet in staat om haar deel bij te dragen in de kosten voor onderhoud, afgezien van enkele betalingen. Als [gedaagde] niet kon betalen heeft [eiser] de helft van de uitgaven die de VvE moest doen voor [gedaagde] betaald, aldus [eiser] .
3.4.
[gedaagde] betwist dat partijen in 2011 hebben geconstateerd dat zij te weinig zou hebben betaald voor het verbruik van gas en elektra. Dit onderwerp is op enig moment wel ter sprake geweest, maar [gedaagde] weet niet of dat in 2011 is geweest. Verder betwist [gedaagde] dat zij met [eiser] is overeengekomen dat [eiser] de tekorten van [gedaagde] zou voorschieten. Tenslotte betwist [gedaagde] dat partijen zijn overeengekomen de rekening van de VvE op te heffen. Als al een terugbetalingsverplichting bestaat dan ziet dat op een vordering van de VvE en niet op van [eiser] .
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er tussen partijen op enig moment wel een afspraak tot stand gekomen dat [eiser] de kosten voor gas en licht en de kosten voor onderhoud van de VvE voor [gedaagde] zou voorschieten. Daartoe is het volgende redengevend.
3.6.
Ter zitting erkent [gedaagde] dat [eiser] bedragen heeft voorgeschoten. [gedaagde] geeft aan dat [eiser] steeds heeft gezegd dat ze nog eens om tafel moesten gaan zitten, maar dat hij er nooit mee kwam. Volgens [gedaagde] is zij verder niet onwillig geweest om [eiser] te betalen. Nadat [eiser] op 17 juni 2022 heeft aangegeven dat hij bezig was met de berekening van de vaste lasten voor beiden, heeft [gedaagde] op of omstreeks 3 maart 2023 alvast een bedrag van € 4.000,00 betaald om haar goede wil te tonen in afwachting van de eindafrekening. Er zijn volgens [gedaagde] wel een paar rekeningen betaald en er is klein onderhoud verricht. Zij geeft aan dat zij wel wil betalen, maar alleen wat zij verschuldigd is en dat zij dit wil controleren. Zij geeft verder aan dat zij richting haar pensioen gaat en niet weet of zij daarna nog geld vrij kan maken. Het door [eiser] gevorderde bedrag klopt volgens haar echter niet. Het is [gedaagde] zelf die heeft gevraagd of [eiser] de afrekening met onderliggende stukken kon verstrekken. Dat [gedaagde] de verschuldigdheid wil controleren is haar goed recht, maar dat maakt niet dat zij niet gehouden is tot terugbetaling van voorgeschoten bedragen over te gaan. [gedaagde] is echter geschrokken van het bedrag waarmee [eiser] op enig moment is gekomen.
3.7.
Aan [eiser] is te verwijten dat hij de op hem rustende verplichtingen als bestuurder van de VvE niet correct is nagekomen. [eiser] is verder laks geweest in het maken van berekeningen van de bedragen die [gedaagde] nog verschuldigd was. Dit maakt echter niet dat er geen afspraak tussen partijen tot stand is gekomen dat [eiser] de verschuldigde bedragen voorschoot. Nadat [eiser] een berekening aan [gedaagde] heeft doen toekomen maakt zij bezwaar tegen de beginstand, omdat volgens haar de eerste 6 jaar alle facturen gewoon zijn betaald, maar stelt vervolgens voor om € 550,00 per maand in te lopen. De kantonrechter concludeert hieruit dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat [eiser] bedragen betaalde en dat zij [eiser] nog moest terugbetalen. [gedaagde] heeft hiermee ingestemd, althans niet tegen geprotesteerd en in 2022 nog eens de verschuldigdheid van voorgeschoten bedragen erkend.
3.8.
Het verweer van [gedaagde] dat de VvE een vordering op haar heeft en niet [eiser] , gaat niet op. [eiser] heeft in privébetalingen gedaan namens [gedaagde] voor de VvE en kan die in privé dan ook van [gedaagde] terugvorderen. [gedaagde] betaalt ook maandelijks bedragen aan [eiser] en ook het bedrag van € 4.000,00 heeft zij aan [eiser] betaald en niet aan de VvE. Als [gedaagde] meent dat zij aan de VvE moet betalen omdat er geen sprake is van een afspraak tussen haar en [eiser] , dan had van haar verwacht mogen worden dat zij had onderbouwd waarom zij desondanks aan [eiser] betaalde en niet aan de VvE. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.
3.9.
Nu vast is komen te staan dat er sprake is van een afspraak tussen partijen, behoeft de secundaire grondslag van [eiser] ten aanzien van de ongerechtvaardigde verrijking geen bespreking meer.
Wat is de hoogte van de vordering van [eiser] ?
3.10.
Omdat een afspraak tussen partijen tot stand is gekomen dat [eiser] de aan de VvE verschuldigde bedragen voor onderhoud e.d. en bedragen voor gas en licht heeft voorschoten, moet worden vastgesteld wat de hoogte is geweest van die voorgeschoten bedragen. De kosten voor het onderhoud die door [eiser] is voldaan moeten immers worden verdeeld. Dat geldt ook voor het gas en licht. Het is aan [eiser] om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden en [gedaagde] daarvan op de hoogte te stellen. [eiser] heeft dat gedurende vele jaren niet gedaan. [eiser] heeft ook zijn vordering in eerste instantie niet deugdelijk onderbouwd. Pas bij akte na tussenvonnis heeft [eiser] een met stukken onderbouwd overzicht overgelegd van de energiekosten vanaf april 2013 en de uitgaven VvE vanaf april 2013. Volgens [eiser] dient [gedaagde] aan energiekosten nog te voldoen € 10.491,00 en aan uitgaven VvE een bedrag van € 8.403,43, derhalve in totaal € 18.894,43 (zie daarvoor overweging 2.4 en 2.5). Daarop dient in mindering te strekken het betaalde bedrag van € 4.000,00. Ter zitting heeft [eiser] zijn vordering daarom verminderd tot € 14.894,00.
3.11.
[gedaagde] heeft de hoogte van de vordering onvoldoende betwist. De gemachtigde van [gedaagde] geeft aan dat hij de overgelegde bonnen op regelniveau niet meer met zijn client heeft kunnen bespreken. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen aan te geven op welke punten de berekening van [eiser] onjuist is. Dat heeft zij nagelaten. Dit betekent dat van de juistheid van de bij akte overgelegde specificatie moet worden uitgegaan.
[gedaagde] geeft wel aan dat er geen sprake is van een schuld in 2011. Volgens [gedaagde] begint de vordering van [eiser] met een restschuld in 2011 van € 8.000,00. [gedaagde] heeft € 3.000,00 contant aan [eiser] betaald en [eiser] heeft € 5.000,00 van de rekening van de VvE gehaald. [eiser] heeft volgens [gedaagde] daartegenover € 8.000,00 aan servicekosten gefabriceerd. Wat hier ook van zij, uit de na tussenvonnis overgelegde overzichten blijkt dit niet. [eiser] baseert zijn vordering immers op de na tussenvonnis overgelegde stukken. Deze stukken beginnen in april 2013. [gedaagde] heeft ook geen consequenties aan haar verweer verbonden. Zij heeft zich niet beroepen op verrekening, noch een tegenvordering ingesteld. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer van [gedaagde] .
Is de vordering van [eiser] (deels) verjaard?
3.12.
[gedaagde] beroept zich op verjaring. Voor de vordering uit hoofde van gas en licht geldt bovendien dat aan het einde van ieder jaar een afrekening moet worden gemaakt van onder andere gas en licht. Volgens [gedaagde] begint op dat moment de verjaringstermijn te lopen.
3.13.
Volgens [eiser] is de gemaakte afspraak een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd. De verjaring daarvan begint eerst te lopen op de eerste dag nadat [eiser] aankondigde tot opeising over te gaan. Iedere maand voldoet [gedaagde] ook het voorschot voor gas en licht. Daarmee geeft [gedaagde] gevolg aan de afspraak. [gedaagde] komt die afspraak na. Van verjaring van de vordering uit hoofde van gas en licht is dan ook geen sprake noch van die terzake onderhoudskosten VvE.
3.14.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het voorschieten van gelden moet worden gekwalificeerd als een leningsovereenkomst. Artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de lener verplicht is het door hem op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft meegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit. Partijen zijn geen tijdstip voor terugbetaling overeengekomen. [eiser] is pas op 30 december 2022, nadat [gedaagde] [eiser] heeft verzocht om uit te rekenen wat zij nog verschuldigd was, tot opeising overgegaan. Op dat moment maakt [eiser] aanspraak op betaling van € 22.775,80. Na opeising is nog geen vijf jaar verstreken. Of er jaarlijks wel of geen afrekening gas en licht is opgemaakt, maakt in deze geen verschil. De verjaring richt zich op het voorschieten van bedragen en op het niet wel of niet opmaken van een eindafrekening. De vordering van [eiser] is dan ook niet (deels) verjaard.
Moet [gedaagde] aan [eiser] nog een bedrag betalen?
3.15.
De conclusie van het vorenstaande is dat [gedaagde] nog € 14.894,00 aan [eiser] verschuldigd is. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [eiser] . De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van wettelijke rente toe met dien verstande dat de wettelijke rente eerst een aanvang neemt op 24 september 2025 de datum dat [eiser] in onderhavige procedure inzichtelijk heeft gemaakt waarop zijn vordering is gestoeld.
Buitengerechtelijke kosten
3.16.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Daarom zal een bedrag van € 962,75 worden toegewezen.
Proceskosten
3.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom in beginsel de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. In het onderhavige geval ziet de kantonrechter echter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Voorafgaand aan de procedure heeft [gedaagde] meerdere malen aan [eiser] verzocht om een specificatie en nadat [eiser] met een hogere vordering is gekomen, heeft zij hiertegen geprotesteerd. Bij dagvaarding heeft [eiser] hogere bedragen gevorderd zonder deze te onderbouwen. [eiser] heeft eerst bij akte na tussenvonnis zijn vordering deugdelijk onderbouwd. Het is niet uit te sluiten dat als [eiser] van meet af aan met een deugdelijke onderbouwing en het juiste bedrag van zijn vordering was gekomen, [gedaagde] dit zonder procedure had voldaan. [gedaagde] heeft ter zitting immers aangegeven bereid te zijn geweest om een bedrag van € 10.000 te voldoen. Een procedure was dan niet nodig geweest.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.856,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 14.894,00, met ingang van 24 september 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten voldoet,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.