Uitspraak
1.De procedure
2.Waar gaat het verzoek over en wat beslist de kantonrechter
“(de rechtsvoorgangers van) DSM”heeft gewerkt. Partijen zijn het er niet over eens of bij die berekening óók de tijd moet worden meegeteld waarin een medewerker - voorafgaand aan het dienstverband bij DSM - als uitzendkracht heeft gewerkt. DSM vindt van niet, FNV vindt van wel. Partijen hebben de kantonrechter om een beslissing gevraagd.
3.De beoordeling
“(rechtsvoorgangers van) DSM”moet worden verstaan. Partijen zijn het erover eens dat zij bij de totstandkoming van de tekst van artikel 4.1 niet over de invulling van beide begrippen hebben gesproken.
“A staat voor het aantal dienstjaren (tot op de maand nauwkeurig) in dienst van werkgever op het moment van uitdiensttreding; Uitzendjaren voorafgaand aan indiensttreding bij werkgever tellen ook mee als dienstjaren.”). Dat een dergelijke aanvulling niet in artikel 4.1 is opgenomen, is objectief gezien eerder een aanwijzing dat uitzendjaren niet meegerekend worden als dienstjaren. De kantonrechter acht verder van belang dat uitzendkrachten expliciet zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het Sociaal Plan. Ook de geldende CAO is op uitzendkrachten niet van toepassing [8] . Dat acht de kantonrechter reden te meer om aan te nemen dat verwacht kan worden dat uitzendjaren voorafgaand aan het dienstverband bij DSM expliciet vermeld zouden worden indien partijen dat zo bedoeld hebben.
“De (financiële) vergoedingen en voorzieningen van het sociaal plan hebben tot doel een compensatie te geven bij ontslag en de transitie naar ander werk te vergemakkelijken. Ze worden aangemerkt als gelijkwaardige voorzieningen. Dit betekent dat de medewerker geen recht heeft op een andere (wettelijke transitie-) vergoeding of voorziening dan opgenomen in het sociaal plan.”Dat valt objectief gezien niet anders te begrijpen dan dat de wettelijke bepalingen zoals FNV die noemt ook uitgesloten zijn van de werkingssfeer. De wettelijke bepalingen en de regeling van het Sociaal Plan bestaan naast elkaar en staan los van elkaar. Daarbij komt dat objectief gezien niet logisch is dat die wettelijke bepalingen zouden gelden als invulling van begrippen van rechtsvoorganger en dienstjaar in het Sociaal Plan. Bij die wettelijke bepalingen gelden allerlei nuances en voorwaarden. De invulling van het begrip ‘opvolgend werkgeverschap’ in de wet is bijvoorbeeld anders voor medewerkers die vóór 2015 dan voor diegenen die daarna in dienst zijn getreden [11] . Deze of andere nuances en voorwaarden komen niet kenbaar naar voren in artikel 4.1 of in welk ander stuk tekst in het Sociaal Plan dan ook. Ook dat is een aanwijzing dat de wettelijke bepalingen rondom opvolgend werkgeverschap en berekening van de hoogte van de transitievergoeding niet gelden bij de toepassing van het Sociaal Plan.
nietexpliciet genoemd in artikel 4.1 en uit de tekst van het Sociaal Plan kan
nietworden opgemaakt dat de begrippen ‘(de rechtsvoorgangers van)’ DSM en ‘dienstjaren’ moeten worden ingevuld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals FNV die noemt. Dat het begrip ‘rechtsvoorgangers van’ DSM is opgenomen in de tekst, acht de kantonrechter daarentegen een logisch gevolg van het feit dat het DSM-concern - onbetwist - in de loop der tijd is ontstaan uit verschillende vennootschappen met elk hun eigen arbeidsvoorwaarden. Voor de bij het Sociaal Plan betrokken medewerkers zal dat bekend (moeten) zijn. De kans is dus groot dat verschillende boventallig te verklaren medewerkers door overname, fusie of (al dan niet tijdelijke) detachering eerst hebben gewerkt voor een andere (concern)vennootschap dan (in dit geval) GBD. Het zou bepaald onlogisch zijn dat die gewerkte tijd niet zou meetellen bij de berekening van de gewogen dienstjaren. Dat ligt zoals gezegd anders voor uitzendbureaus, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze op enig moment deel hebben uitgemaakt van het DSM-concern.