ECLI:NL:RBMNE:2025:5441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
11771449 \ ME VERZ 25-96 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen na einde dienstverband met rechtsvermoeden van arbeidsomvang en toewijzing van transitievergoeding en achterstallig loon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [handelsnaam]. [verzoeker] heeft van 1 april 2024 tot en met 31 maart 2025 gewerkt op basis van een 0-urencontract bij [handelsnaam]. Hij vordert betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag, openstaande vakantie-uren en een transitievergoeding, waarbij hij stelt dat zijn gemiddelde arbeidsomvang 82,20 uren per maand bedraagt. [handelsnaam] betwist deze arbeidsomvang en stelt dat de werkdruk fluctueert, maar kan het rechtsvermoeden van arbeidsomvang niet weerleggen. De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] recht heeft op de gevorderde bedragen, omdat [handelsnaam] niet heeft aangetoond dat de door [verzoeker] genoemde referteperiode niet representatief is. De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker] toe en legt uit dat [handelsnaam] ook de wettelijke verhoging en rente moet betalen, evenals de transitievergoeding van € 392,44. Daarnaast moet [handelsnaam] een gespecificeerde eindafrekening en correcte loonstroken verstrekken. De proceskosten worden ook aan [handelsnaam] opgelegd, omdat deze de procedure verliest. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11771449 \ ME VERZ 25-96 BW 31650
Beschikking van 19 september 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
procederend op basis van een toevoeging: nr. [.]
gemachtigde: mr. F.B. Mahabali,
tegen
[verweerder] ,h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend in [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. A.J. Engelsma.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- het verzoekschrift met 7 producties (binnengekomen op 30 juni 2025),
-het verweerschrift zonder producties (binnengekomen op 28 augustus 2025).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2025. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door mr. Mahabali. Namens [handelsnaam] is mr. Engelsma verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [verzoeker] heeft het standpunt van [verzoeker] nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Dezezijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is bepaald dat uiterlijk op 19 september 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2.Wat is de kern?

2.1.
[verzoeker] heeft van 1 april 2024 tot en met 31 maart 2025 gewerkt bij [handelsnaam] op basis van een 0-urencontract. [verzoeker] maakt in deze procedure aanspraak op betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag, uitbetaling van openstaande vakantie-uren en de wettelijke rente en de wettelijke verhoging daarover. Ook maakt [verzoeker] aanspraak op betaling van de transitievergoeding. Voor de hoogte van deze bedragen vindt [verzoeker] dat moet worden uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 82,20 uren per maand. [handelsnaam] is het daar niet mee eens.
De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker] toe en legt hierna uit hoe zij tot die beslissing is gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is van welke omvang van het dienstverband moet worden uitgegaan en welke bedragen [handelsnaam] naar aanleiding daarvan nog aan [verzoeker] moet betalen.
De periode van september-november 2024 is representatief
3.2.
Bij de beoordeling van de vraag naar de gemiddelde arbeidsomvang, geldt (op grond van artikel 7:610b BW) dat de periode van drie maanden voorafgaand aan het inroepen van het rechtsvermoeden, in principe het uitgangspunt is, tenzij dit geen representatieve periode zou zijn. Het is dan aan [handelsnaam] als werkgever om dat rechtsvermoeden te weerleggen door te laten zien dat [verzoeker] niet van een representatieve periode is uitgegaan.
3.3.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] verteld dat hij in december 2024, toen [verweerder] eigenaar is geworden van [handelsnaam] , voor het eerst een beroep heeft gedaan op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang. [verzoeker] heeft toen aan [verweerder] laten weten dat hij over de maanden september tot en met november gemiddeld 82,2 uren per maand heeft gewerkt en heeft gevraagd hem voor dit aantal uren te blijven oproepen. [handelsnaam] heeft dat niet gedaan, maar heeft [verzoeker] voor veel minder uren per week opgeroepen en uitbetaald.
[handelsnaam] vindt dat [verzoeker] geen representatieve periode als uitgangspunt heeft genomen, omdat de hoeveelheid werk in de branche erg fluctueert en de periode van september-november 2024 toevallig erg druk zou zijn geweest.
[handelsnaam] heeft tijdens de zitting op de vraag van de kantonrechter waarom die periode niet representatief zou zijn geen duidelijk antwoord kunnen geven. [handelsnaam] heeft ook niet kunnen uitleggen waarom zij vindt dat de periode van september 2024 tot en met maart 2025 als representatieve periode zou moeten worden genomen. [verzoeker] heeft tijdens de zitting toegelicht dat dit juist geen representatieve periode is, omdat [handelsnaam] er bewust voor heeft gekozen hem weinig op te roepen vanaf het moment van de overname door [verweerder] . Zo heeft [handelsnaam] een nieuwe werknemer aangenomen, waardoor [verzoeker] minder kon werken. Dat [verzoeker] minder is opgeroepen vanaf 1 december 2024 heeft volgens hem dus niets te maken met een afnemend werkaanbod in die periode.
Daar komt bij dat tijdens de zitting ook duidelijk is geworden dat [verzoeker] in de maanden vóór september 2024 ook een bestendig werkpatroon lijkt te hebben gehad dat niet erg afwijkt van de periode van september-november 2024.
[handelsnaam] heeft dus het rechtsvermoeden van arbeidsomvang over de door [verzoeker] genoemde referteperiode niet kunnen weerleggen.
3.4.
[handelsnaam] heeft tijdens de zitting verder nog gezegd dat zij bewust heeft gekozen voor een 0-uren contract en dat zij daarom niet moet worden verplicht om [verzoeker] voor een vast aantal uren op te roepen of uit te betalen.
Het rechtsvermoeden van arbeidsomvang is juist in het leven geroepen voor overeenkomsten zonder vaste arbeidsduur om de werknemer meer zekerheid te bieden over de omvang van de arbeidsovereenkomst en om de werkgever te stimuleren om onzekere elementen in de arbeidsverhouding te voorkomen. Dat [handelsnaam] geen vaste urenomvang wenst, maakt niet dat [verzoeker] geen beroep toekomt op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang.
[handelsnaam] moet achterstallig loon, vakantietoeslag en openstaande vakantiedagen betalen op basis van een arbeidsomvang van 82,2 uren per maand
3.5.
Dat betekent dat de kantonrechter uitgaat van de door [verzoeker] berekende gemiddelde arbeidsomvang van 82,2 uren per maand. De bedragen die [verzoeker] op basis daarvan heeft gevorderd, zijn daarom toewijsbaar. [handelsnaam] heeft de hoogte van de door [verzoeker] verzochte bedragen verder ook niet weersproken.
[handelsnaam] moet ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente betalen
3.6.
Omdat [handelsnaam] ten onrechte [verzoeker] niet voor de gemiddelde arbeidsomvang heeft opgeroepen en/of uitbetaald en dus te laat heeft betaald, is de wettelijke verhoging over de verzochte bedragen aan loon, vakantiegeld en vakantiedagen toewijsbaar. Voor matiging van de wettelijk verhoging ziet de kantonrechter geen aanleiding. Ook de wettelijke rente is, als op de wet gegrond en niet weersproken, toewijsbaar op de in de beslissing vermelde wijze.
[handelsnaam] moet de transitievergoeding betalen
3.7.
Het verzoek om [handelsnaam] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding zal ook worden toegewezen. Op initiatief van [handelsnaam] is de arbeidsovereenkomst namelijk niet verlengd, zodat [handelsnaam] een transitievergoeding aan [verzoeker] moet betalen. [handelsnaam] heeft tijdens de zitting erkend dat zij geen transitievergoeding heeft betaald.
[handelsnaam] zal worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, die € 392,44 bruto bedraagt. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 mei 2025.
[handelsnaam] moet een gespecifieerde eindafrekening en correcte loonstroken verstrekken
3.8.
[handelsnaam] moet op grond van artikel 7:626 BW ook een specificatie verstrekken van de bedragen die zij nog moet nabetalen en de correcte loonstroken, op de in de beslissing vermelde termijn. De verzochte dwangsom voor het geval [handelsnaam] niet tot verstrekking van die specificaties overgaat is ook toewijsbaar, maar deze zal de kantonrechter matigen tot een bedrag van € 25,00 per dag en tot een maximum van
€ 2.500,00.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de in het verzoekschrift verzochte verklaringen voor recht ingetrokken, zodat de kantonrechter daarop niet meer hoeft te beslissen.
[handelsnaam] moet ook de proceskosten betalen
3.10.
Voor wat betreft de proceskosten geldt dat [handelsnaam] die moet betalen, omdat hij de procedure verliest. Deze kosten bedragen in totaal € 768,00 en bestaan uit € 90,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De eventuele kosten van betekening kunnen niet aan [handelsnaam] worden toegerekend, omdat [verzoeker] procedeert op basis van een toevoeging,
3.11.
De beschikking zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.533,44 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke verzuimdata en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [verzoeker] van € 213,27 bruto aan vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot aan de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.065,53 bruto aan niet-genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot aan de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [verzoeker] van € 392,44 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2025 tot aan de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [handelsnaam] om binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking, tot verstrekking van een eindafrekening met daarin verwerkt de afrekening voor de vakantietoeslag, opgebouwde vakantiedagen en de transitievergoeding, alsmede alle overige afrekeningen die gebruikelijk zijn bij het einde van een dienstverband en daarnaast correcte loonstroken, op verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [handelsnaam] niet aan de beschikking voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 aan verbeurde dwangsommen is bereikt,
4.6.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van [verzoeker] , tot vandaag vastgesteld op € 768,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.