ECLI:NL:RBMNE:2025:5436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/2725
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Woutersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit van de burgemeester wegens overtreding van het verbod op drugshandel op openbare plaatsen

Deze uitspraak betreft de invordering van een dwangsom opgelegd door de burgemeester aan eiser, die verboden was om drugs te verhandelen op openbare plaatsen in [plaats]. De burgemeester stelt dat eiser deze last heeft overtreden op 19 juli 2024, wat heeft geleid tot een invorderingsbesluit. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat hij niet het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op die dag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 september 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op de betreffende datum het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op een openbare plaats. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat er geen feitelijke grondslag is voor het invorderingsbesluit. Eiser krijgt gelijk en de burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

de burgemeester van [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. B. Eising).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de invordering van een dwangsom. De burgemeester heeft eiser met een last verboden om drugs te verhandelen op openbare plaatsen in [plaats] . Als eiser dat toch zou doen, moet hij een dwangsom per overtreding betalen. De burgemeester stelt dat eiser de last heeft overtreden en is dus overgegaan tot invordering van een dwangsom. De vraag in deze zaak is of eiser op de dag dat hij werd aangehouden het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op een openbare plaats in [plaats] en daarmee de last heeft overtreden.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 19 juli 2024 het kennelijke doel had om op een openbare plaats in [plaats] drugs te verhandelen en daarmee de last heeft overtreden. Dat betekent dat de burgemeester onterecht een invorderingsbesluit heeft genomen. Eiser krijgt gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 19 mei 2021 heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van herhaling van een overtreding (de last). De last bepaalt dat eiser per keer dat blijkt dat hij het kennelijke doel heeft om drugs te verhandelen op een openbare plaats in [plaats] [1] , hij een dwangsom van € 5.000,- per overtreding moet betalen. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de last. Dat betekent dat de last in rechte vaststaat en eiser daar niet meer tegen kan opkomen.
2.1.
De burgemeester heeft vervolgens een invorderingsbesluit genomen omdat hij meent dat eiser op 19 juli 2024 de last heeft overtreden (het primaire besluit).
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij de beslissing op het bezwaar van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het primaire besluit in stand gelaten.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser vindt namelijk dat hij de last niet heeft overtreden.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester. Eiser was zelf niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Is de last overtreden?
3. Eiser vindt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 19 juli 2024 het kennelijke doel had om op een openbare plaats in [plaats] drugs te verhandelen. Eiser stelt namelijk dat de aangetroffen drugs niet van hem zijn en dat de auto waarin hij reed niet op zijn naam staat. Maar zelfs als de drugs wel van hem zouden zijn, stelt eiser dat hij de last niet heeft overtreden omdat hij zich niet in de auto bevond met het kennelijke doel om op een openbare plaats in [plaats] drugs te verhandelen. Eiser reed gewoon weg van zijn huis.
3.1.
De burgemeester vindt dat eiser de last wel heeft overtreden omdat hij op 19 juli 2024 het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op een openbare plaats in [plaats] . De burgemeester komt tot die conclusie omdat in de auto waar eiser in reed 9 gram harddrugs (cocaïne en heroïne) verpakt in bolletjes is aangetroffen. Daarnaast had eiser twee telefoons en € 3.400,- aan contant geld bij zich en uit het berichtenverkeer op een van de telefoons blijkt dat eiser op de dag van de aanhouding berichten heeft gewisseld waarin wordt gesproken over het verkopen van “10 br” en “3w1b”. Volgens de burgemeester staat dit voor tien bruin, oftewel heroïne en drie bolletjes wit, oftewel cocaïne. Over de telefoons staat in de bestuurlijke rapportage dat uit de politiepraktijk bekend is dat de handel in drugs kan worden gekenmerkt door onder meer de aanwezigheid van meerdere telefoons. Uit dit berichtenverkeer blijkt ook dat eiser frequent en hoofdzakelijk op openbare plaatsen in [plaats] afsprak, bijvoorbeeld bij een tankstation en bij een bospad. Daarnaast heeft een getuige verklaard al minstens een half jaar drugs te kopen bij eiser. Ten slotte heeft de burgemeester een aanvullende bestuurlijke rapportage overgelegd met een lange voorgeschiedenis van incidenten met drugshandel waar eiser bij betrokken zou zijn.
3.2.
De rechtbank stelt op basis van de bestuurlijke rapportage vast dat eiser op 19 juli 2024 om 17.15 uur door de politie is aangehouden op straat in [plaats] . Bij die aanhouding zijn inderdaad bijna 9 gram harddrugs, twee telefoons en € 3.400,- aan contant geld aangetroffen. Deze feiten betwist eiser niet. Daarnaast blijkt uit de aanvullende bestuurlijke rapportage dat eiser zich sinds 2021 tot heden bezig lijkt te houden met de handel in harddrugs. Zo is door de politie meerdere malen waargenomen dat eiser vermoedelijk drugs zou verhandelen op straat of in gebouwen (bijvoorbeeld een flat of een appartementencomplex) en hebben verschillende personen verklaard drugs van eiser te kopen. Eiser is daarvoor ook enkele keren aangehouden. De rechtbank ziet daarin een structureel beeld waaruit blijkt dat eiser zich bezig lijkt te houden met de handel in harddrugs. De vraag die in deze zaak echter moet worden beantwoord is niet of eiser zich bezighoudt met drugshandel, maar of eiser op 19 juli 2024 de last heeft overtreden.
3.3.
Er is sprake van een overtreding van de last als de burgemeester aannemelijk maakt dat eiser op die dag zich op of aan een openbare plaats in of op een voertuig bevond of daarmee heen en weer of rondreed, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. [2]
3.4.
Op de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat niet ter discussie staat dat eiser zich op een openbare plaats (namelijk de weg) in een voertuig bevond. De vraag is of eiser het kennelijke doel had om op een
openbare plaatsin [plaats] drugs te verhandelen. De bepaling uit de APV waarin dit wordt verboden, heeft namelijk als titel ‘Drugshandel op straat’. Dit artikel is specifiek bedoeld om drugshandel op straat tegen te gaan, aangezien dat kan leiden tot verstoring van de openbare orde. Drugshandel in een woning valt bijvoorbeeld niet onder artikel 2:74a van de APV. Het gebruik van de openbare weg om naar een woning te rijden, ook als dat gebeurt met het kennelijke doel om in die woning drugs te verhandelen, leidt ook niet tot overlast op de openbare weg die artikel 2:74a van de APV beoogt tegen te gaan. [3] Van een overtreding van de last is dus alleen sprake als aannemelijk is gemaakt dat eiser het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op een
openbare plaats.
3.5.
Het is aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat eiser de bepaling uit de APV, en daarmee de last, heeft overtreden. Een dwangsom kan namelijk alleen worden geïnd als aannemelijk is dat eiser de overtreding heeft begaan.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 19 juli 2024 het kennelijke doel had om drugs te verhandelen op een
openbare plaatsin [plaats] . De feiten wijzen erop dat eiser zich bezig lijkt te houden met drugshandel. Eiser had op 19 juli 2024 een handelshoeveelheid harddrugs bij zich en heeft daar geen goede verklaring voor. Ook het hebben van twee telefoons en een grote hoeveelheid contant geld, kunnen kenmerkend zijn voor drugshandel. Maar uit de aanvullende bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser zich niet alleen bezig lijkt te houden met de handel van drugs op
openbare plaatsenin [plaats] , maar ook drugs lijkt te verhandelen in flats of appartementencomplexen. Dat uit het berichtenverkeer van een van de telefoons van eiser blijkt dat hij frequent en hoofdzakelijk op openbare plaatsen afspreekt, betekent niet dat eiser specifiek op 19 juli 2024 op een openbare plaats drugs wilde gaan verhandelen. De berichten van die dag waaruit blijkt dat hij heroïne en cocaïne zou gaan verkopen, zeggen ook niets over de plaats waar hij dat zou gaan doen. Gelet op de constateringen uit de aanvullende bestuurlijke rapportage, zou die verkoop net zo goed plaats kunnen vinden in een gebouw of een woning. Ook de getuigenverklaring zegt niets over het kopen van drugs op specifiek 19 juli 2024 op een openbare plaats. De getuige verklaart alleen al een half jaar drugs van eiser te kopen.
3.7.
De rechtbank concludeert daarom dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser de last heeft overtreden. Het doel van de verbodsbepaling uit de last is namelijk het beschermen van de openbare orde op straat. Uit de bestuurlijke rapportages is niet gebleken dat eiser specifiek op die dag op een
openbare plaatsin [plaats] drugs verhandelde of zou gaan verhandelen. Eisers gedrag van de afgelopen jaren duidt er namelijk op dat hij zich niet alleen op straat bezig lijkt te houden met drugshandel, maar ook in woningen of elders. Aangezien in de last alleen een dwangsom is verschuldigd per overtreding van artikel 2:74a van de APV, namelijk drugshandel op straat, moet wel aannemelijk worden gemaakt dat eiser op specifiek 19 juli 2024 het kennelijke doel had op een
openbare plaatsin [plaats] drugs te verhandelen. Nu de burgemeester dat niet aannemelijk heeft gemaakt, kan dus ook niet worden vastgesteld dat eiser de last heeft overtreden.
3.8.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 19 juli 2024 het kennelijke doel had om op een openbare plaats in [plaats] drugs te verhandelen en daarmee de last heeft overtreden. Dit betekent dat het invorderingsbesluit ten onrechte is genomen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank herroept ook het primaire besluit omdat er geen feitelijke grondslag is om het invorderingsbesluit te nemen. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht deze beslissing en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treed van het vernietigde besluit.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester aan eiser het griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskostenvergoeding bedraagt daarom in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 maart 2025;
- herroept het besluit van 17 september 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.J. Woutersen, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat is een overtreding van artikel 2:74a van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] 2024 (APV).
2.Dit is verboden gesteld in artikel 2:74a van de APV.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 december 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:11903.