ECLI:NL:RBMNE:2025:5424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/5679
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening traplift op grond van Wmo

Op 16 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een traplift had aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag was goedgekeurd, maar er ontstond een geschil over de plaatsing van de traplift. Verzoeker was van mening dat de traplift aan de buitenzijde van de trap geplaatst zou worden, wat volgens hem gevaarlijk zou zijn voor de medebewoners. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen zodat de traplift veilig en adequaat zou worden gemonteerd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter stelde vast dat het college van burgemeester en wethouders al tegemoet was gekomen aan de aanvraag door de traplift toe te kennen en dat de leverancier de situatie zou inmeten om de juiste plaatsing te bepalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatigheid was in het besluit van het college en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5679

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: A. Stokhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , het college

(gemachtigde: A.M. Nagtegaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Verweerder heeft, op grond van de Wmo [1] , met het besluit van 25 maart 2025 aan eiser een traplift met één bocht toegekend.
2. Verzoeker is het niet eens met de manier waarop de traplift gemonteerd gaat worden en heeft bezwaar gemaakt. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zo snel mogelijk een adequate en veilige traplift geleverd en gemonteerd wordt.
3. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
6. Verzoeker heeft in dit kader gesteld dat hij slecht ter been is en zonder adequate traplift het risico loopt van de trap te vallen. Ook stelt hij dat zijn gezondheid is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de eerdere voorlopige voorzieningsprocedure. [3] De toegekende traplift wordt volgens verzoeker aan de buitenzijde van de trap geplaatst, hierdoor vervalt de trapleuning en wordt het beloopbare deel van de traptreden smaller. Dit geeft een gevaarlijke situatie voor zijn twee medebewoners die ook van de trap gebruik moeten maken. Bij plaatsing van de traplift aan de binnenzijde van de trap doen deze problemen zich niet voor. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat zo snel mogelijk een adequate en veilige traplift wordt geleverd en gemonteerd.
7. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verzoeker onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Het valrisico van verzoeker is door het college erkend. Om die reden is in het besluit van 25 maart 2025 aan verzoeker een traplift met 1 bocht toegekend. Aan het verzoek van verzoeker om een traplift is door het college dus al tegemoet gekomen in het besluit van 25 maart 2025. In dat besluit is verder opgenomen dat de leverancier en/of aannemer de situatie komt inmeten om te kunnen bepalen welk type traplift geplaatst wordt. Als een traplift wordt geplaatst aan de buitenzijde van de trap (waarbij de trapleuning wordt verwijderd), dan zorgt de leverancier en/of aannemer voor een leuning aan de andere kant van de trap. Uit het verweerschrift blijkt dat de traplift op 28 maart 2025 is ingemeten door de trapliftenfabrikant. De traplift is op maat gemaakt en bij verzoeker geleverd. De montage is uitgesteld vanwege de nadien opgekomen discussie over de plek waar de traplift geplaatst zou worden (aan de binnenzijde of de buitenzijde). In het verweerschrift is verder opgenomen dat het college de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving gevraagd heeft naar de situatie te kijken uit het oogpunt van veiligheid. Het antwoord is dat de afmetingen van de vrije doorgang en de trap voldoen aan de hieraan gestelde eisen. [4] Verder is er een e-mail van 3 oktober 2025 waarin de leverancier van de traplift ingaat op wat besproken is met de gemachtigde van verzoeker en op de afspraken die destijds over het plaatsen van de traplift (aan de buitenzijde) zijn gemaakt. De voorzieningenrechter ziet gezien deze omstandigheden geen spoedeisend belang om de gevraagde voorlopige voorziening (levering en plaatsing van een traplift) toe te kennen.
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek, ziet de voorzieningenrechter op voorhand niet.
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Het bestreden besluit is ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie over de eerder ingediende voorlopige voorziening de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 augustus 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:4396.
4.In het Besluit bouwwerken en leefomgeving (Bbl).