Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 603.000,- per 1 januari 2023. Eiser, eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 augustus 2025 was eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de heffingsambtenaar en een taxateur waren wel aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank baseerde zich op een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde in het economisch verkeer correct was vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met achterstallig onderhoud en verouderde voorzieningen, maar de rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn oordeel dat de woning voldoende lager was gewaardeerd ten opzichte van vergelijkbare woningen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van € 603.000,- gehandhaafd blijft. Er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.W. Veenendaal, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk.