Op 3 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door D. van der Locht, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 499.000,- voor het belastingjaar 2023, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. W.G. Vos, had in een eerdere uitspraak op bezwaar het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden.
In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de referentiewoningen in de taxatiematrix als goed bruikbaar beoordeeld, omdat deze woningen vergelijkbaar zijn met de woning van de eiser. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser, zoals de staat van onderhoud en het duurzaamheidsniveau van de woning, meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met deze factoren.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.