Overwegingen
2. De woning is een in 2012 gebouwd appartement met een berging/schuur van 5 m²,
2 balkons van 7 m² en een parkeerplaats. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van
162 m2.
3. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit in beroep een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 633.000,-.
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overlegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 1 juni 2021 voor € 557.500,-;
- [adres 3] , verkocht op 23 juni 2021 voor € 465.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 7 mei 2021 voor € 599.000,-.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook appartementen zijn die in dezelfde wijk in [plaats] liggen, die niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning qua onder meer het voorzieningenniveau, door voor de woningwaarde een waarde onder het gemiddelde van de gecorrigeerde m²-prijs te hanteren. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De motivering in de uitspraak op bezwaar
9. Eiser voert aan dat het voor hem onlogisch is dat de gebruiksoppervlakte van 180 m² is aangepast naar 162 m², maar dat de WOZ-waarde gelijk blijft. Hij vindt dat dit niet goed is uitgelegd in de uitspraak op bezwaar. Hij heeft contact opgenomen met de BGHU voor uitleg, alleen is hier niet (op tijd) op gereageerd, waardoor hij beroep moest instellen. Eiser voelt zich niet serieus genomen door de heffingsambtenaar. Volgens hem moet de totstandkoming van de WOZ-waarde transparant, uniform en controleerbaar zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat er inderdaad sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar doet geen recht aan het bezwaar dat eiser heeft gemaakt. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar in moeten gaan op het standpunt van eiser dat het onbegrijpelijk is dat ondanks dat de gebruiksoppervlakte is teruggebracht naar 162 m², de waarde niet is aangepast. In beroep is de uitleg met het verweerschrift, de matrix en de toelichting op de zitting alsnog gegeven. Dat legt de rechtbank hierna uit.
11. Eiser voert aan dat het voor hem zeer onlogisch is dat na aanpassing van de gebruiksoppervlakte, de WOZ-waarde gelijk blijft. Volgens de logica moet volgens eiser een wijziging in de oppervlakte van invloed zijn op de waarde van het appartement.
12. De heffingsambtenaar geeft aan dat als in een bezwaar- of beroepsfase gegevens, zoals bijvoorbeeld de gebruiksoppervlakte, veranderen het goed mogelijk is dat de WOZ-waarde niet wijzigt. Dat komt omdat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvindt van de beschikte waarde. Het is dus geen rekenkundige exercitie in de zin dat per m² de waarde opnieuw wordt aan de hand van een m²-prijs. Er wordt door de taxateur beoordeeld of de waarde na wijziging van de gegevens al dan niet te hoog is en zo ja, hoeveel de waarde dan te hoog is. Dat wordt gedaan door (de waarde van) de woning te vergelijken met (al dan niet nieuwe/andere (betere)) verkoopcijfers van vergelijkbare objecten. Getoetst wordt dus of de beschikte waarde op basis van die vergelijking al dan niet te hoog is. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. De m²-prijs van de woning (€ 3.802), gebaseerd op 162 m² gebruiksoppervlakte, ligt ruim onder de m²-prijzen van de referentiewoningen (€ 4.695, € 4.981 en € 4.272). Hiermee maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
Daarnaast is de waardebepaling in het kader van de wet WOZ een schatting, er ligt geen exacte rekensom aan ten grondslag. De matrix is opgemaakt door een beëdigd taxateur die verstand heeft van de markt. Eiser heeft ook geen tegentaxatie laten verrichten die een lagere waarde onderbouwd.
13. Omdat eiser in beroep heeft kunnen reageren op de aanvullende motivering van de heffingsambtenaar in beroep is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Daarom passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal bepalen dat de heffingsambtenaar wel het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.