ECLI:NL:RBMNE:2025:5333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/849
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser door het Uwv en de daaropvolgende rechtsgang

In deze zaak heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd bij het Uwv, waarbij hij een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,26% is toegekend. Eiser betwist deze beoordeling en stelt dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft geen medische informatie ingebracht die de beoordeling van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te twijfelen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de rechtbank de beslissing van het Uwv bevestigt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser werkte als [functie] voor 22 uur per week. Op 20 november 2019 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met verschillende psychische en lichamelijke klachten. In de periode vanaf 20 november 2019 tot en met 16 november 2021 heeft het Uwv eiser een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (Zw). Na afloop van de wachttijd heeft eiser op 27 september 2021 bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
2. In verband met die aanvraag heeft het Uwv medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Daaruit volgt dat eiser in de periode van 17 november 2021 tot 8 april 2022 geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft. Dit betekent dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Maar uit medisch onderzoek volgt ook dat deze situatie van volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Vanaf 8 april 2022 heeft eiser weer benutbare mogelijkheden, zoals opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2023. Uit arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser vanaf 8 april 2022 in een mate van 50,43% arbeidsongeschikt is.
3. Op basis hiervan heeft het Uwv met het besluit van 19 oktober 2023 (het primaire besluit) vastgesteld dat eiser vanaf 8 april 2022 in een mate van 50,43% arbeidsongeschikt is. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit.
4. In de bezwaarfase heeft het Uwv opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat er aanleiding is om voor eiser meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt daarom voor eiser de gewijzigde FML van 21 november 2024 vast. Uit onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat eiser met de gewijzigde FML vanaf 8 april 2022 in een mate van 56,26% arbeidsongeschikt is.
5. Met het besluit van 17 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 april 2022 gewijzigd naar 56,26%. In verband met de uitlooptermijn gaat deze wijziging in per 1 januari 2027.
6. Eiser is het ook met het bestreden besluit niet eens. Hij vindt dat hij meer arbeidsongeschikt is en dat in het medisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met zijn gezondheidsklachten. Eiser heeft daarom bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
7. Op 9 april 2025 zijn partijen door de rechtbank uitgenodigd voor de behandeling ter zitting op 11 augustus 2025. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft om uitstel van de behandeling verzocht. Dit verzoek om uitstel is toegewezen. Vervolgens zijn partijen door de rechtbank op 5 juni 2024 uitgenodigd voor de behandeling van deze zaak op 24 september 2025.
8. Op 19 september 2025 heeft eiser bij de rechtbank verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiser toegelicht dat hij in april 2025 is geopereerd en dat het in verband met bestaande gezondheidsklachten vrijwel onmogelijk is om activiteiten te verrichten anders dan zijn persoonlijke verzorging. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen met de brief van 22 september 2025. Op 22 september 2025 heeft eiser de rechtbank verzocht om de afwijzing van het verzoek om uitstel te motiveren. Daarop heeft de rechtbank met de e-mail van 23 september 2025 toegelicht dat het verzoek om uitstel is afgewezen omdat het verzoek zeer kort voor de zitting werd gedaan terwijl de gezondheidsklachten van eiser al langer bekend waren. Daarbij is toegelicht dat de zitting ook gebruikt kan worden om het uitstelverzoek nader te bespreken en te bezien waarom toch nader uitstel nodig zou zijn.
9. Op 22 september 2025 heeft de rechtbank telefonisch contact opgenomen met mr. P.H. Lammerts omdat hij namens eiser beroep heeft ingesteld, maar hij de gronden van beroep niet heeft aangevuld en eiser zelf het verzoek om uitstel van de zitting heeft ingediend. Uit dit telefonisch contact is gebleken dat mr. Lammerts zich heeft onttrokken van de behandeling van deze zaak. Ondanks een verzoek daartoe heeft de rechtbank hiervan geen schriftelijke bevestiging van mr. Lammerts ontvangen.
10. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 24 september 2025. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

11. Uit het beroepschrift blijkt dat eiser het niet eens is met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Volgens eiser zijn de beperkingen onderschat en is hij verdergaand beperkt. De rechtbank moet, aan de hand van de beroepsgronden, beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 56,26%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 8 april 2022 (de zogenoemde datum in geding).

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
Medische beoordeling
13. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het beroepsschrift heeft eiser verder geen redenen aangevoerd waarom dit het geval is.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Uit het medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij uitgebreide onderzoeksactiviteiten hebben verricht om een goed beeld te krijgen van de gezondheidsklachten van eiser. Zo is voorafgaand aan de beoordeling door de primaire verzekeringsarts een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd door Psyon. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door de primaire verzekeringsarts betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting en heeft eiser daar gezien en zich een beeld gevormd van de psyche van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport gemotiveerd dat verder lichamelijk onderzoek niet bijdraagt aan de oordeelsvorming over de gezondheidstoestand van eiser. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling betrokken. De beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geleid tot wijziging van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML van 21 november 2024 vastgesteld waarin voor eiser in verband met zijn psychische klachten in ruime mate aanvullende beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’ en ‘sociaal functioneren’. Daarnaast is ook een verdergaande urenbeperking aangenomen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zijn beperkingen in het medisch onderzoek zijn onderschat. Uit het medisch onderzoek volgt naar het oordeel van de rechtbank juist dat uitgebreide onderzoeksactiviteiten zijn verricht en dat in ruime mate rekening is gehouden met de gezondheidsklachten van eiser. Eiser heeft in beroep geen medische informatie ingebracht of op andere wijze twijfel gezaaid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn gezondheidstoestand op 8 april 2022 (de datum in geding). Dat eiser zich sterker beperkt voelt kan zonder medische onderbouwing niet tot de conclusie leiden dat voor eiser ook verdergaande beperkingen in arbeid moeten worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Voor zover eiser met zijn verzoek om uitstel duidelijk heeft willen maken dat hij in verband met toegenomen gezondheidsklachten na 8 april 2022 meer beperkt moet worden geacht overweegt de rechtbank dat eiser hiervoor een zogenoemde melding toegenomen arbeidsongeschiktheid bij het Uwv kan doen. Het Uwv zal dan de gezondheidssituatie van eiser opnieuw beoordelen. Deze beoordeling ziet dan op de gezondheidstoestand van eiser op de datum van de melding.
Arbeidskundige beoordeling
16. Eiser voert tegen de arbeidskundige beoordeling aan dat de geduide functies niet passend zijn. Ook hierbij heeft eiser verder geen redenen genoemd waarom dit het geval is.
17. Uit wat hiervoor bij de medische beoordeling is overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 21 november 2024 juist zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt in zijn rapport van 28 november 2024 vast dat eiser door de gewijzigde FML niet meer geschikt is voor alle door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom nieuwe functies geselecteerd die passen bij de belastbaarheid van eiser zoals die volgt uit de FML van 21 november 2024. Daarmee is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd van 50,43% naar 56,26%. Eiser heeft in beroep niet gespecificeerd op welke onderdelen de nieuw geselecteerde functies niet passend zouden zijn. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn of zijn belastbaarheid met de geselecteerde functies wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 56,26%. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.