In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinkinderen. De grootmoeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.M.H. Vriesde, verzocht de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen met haar kleinkinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. A.S. Bissumbhar, verzocht de rechtbank om de verzoeken van de grootmoeder af te wijzen. De vader van de kinderen werd als belanghebbende aangemerkt.
De rechtbank heeft de verzoeken van de grootmoeder om provisionele voorzieningen afgewezen, omdat deze niet meer relevant waren gezien de eindbeslissing die in de bodemprocedure zou volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoeken, omdat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen. De rechtbank heeft vervolgens een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 2] eenmaal per maand een weekend bij de grootmoeder verblijft en om de week op woensdagmiddag bij haar is. Voor [minderjarige 1] is geen specifieke omgangsregeling vastgesteld, maar zij mag zelf bepalen of zij meegaat naar de grootmoeder.
De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere partij afzonderlijk, zonder dat een van de partijen in de proceskosten is veroordeeld. De rechtbank heeft ook een brief gestuurd naar [minderjarige 1] om haar over de uitspraak te informeren, waarbij de rechtbank de nadruk legt op het belang van haar keuzevrijheid in de omgang met haar grootmoeder.