In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over de zorg en opvoeding van hun twee kinderen. De vader, die in het buitenland woont, heeft verzocht om een regeling voor de verdeling van de vakanties, videobellmomenten en kinderalimentatie. De moeder heeft de verzoeken van de vader betwist en zelf een aantal verzoeken ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2025 zijn beide ouders, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vader om provisionele voorzieningen afgewezen, omdat er geen belang meer was bij deze verzoeken gezien de eindbeslissing die zou volgen. De rechtbank heeft vervolgens een regeling vastgesteld voor de verdeling van de vakanties, waarbij de kinderen in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader verblijven en in de oneven jaren de laatste drie weken. Voor de kerstvakantie is bepaald dat de kinderen in de oneven jaren de eerste week bij de vader zijn en in de even jaren de tweede week. De rechtbank heeft ook videobellmomenten vastgesteld, waarbij de vader wekelijks contact kan hebben met de kinderen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vader verplicht om € 320,- per maand te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen contact houden met hun vader, ondanks zijn verblijf in het buitenland, en dat de regeling in het belang van de kinderen is.