ECLI:NL:RBMNE:2025:5314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
24/7374
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot aanwijzing van parkeerplaatsen voor elektrische voertuigen en de toetsing van de beoordelingsruimte van het college

Deze uitspraak betreft een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, waarbij twee parkeerplaatsen nabij een specifiek adres zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser, een inwoner van de gemeente, is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. Hij stelt dat er geen behoefte is aan laadpalen in de betreffende straat, omdat de bewoners geen elektrische voertuigen bezitten. De rechtbank toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte bij het nemen van dit besluit.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Het college heeft beleidsregels opgesteld die de plaatsing van laadpalen reguleren, en het is niet noodzakelijk dat er een specifieke behoefte is aan laadpalen op de aangewezen locatie. De rechtbank legt uit dat het college beoordelingsruimte heeft bij het afwegen van verkeersbelangen en dat de rechtbank dit besluit terughoudend toetst. Eiser heeft alternatieve locaties aangedragen, maar de rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de aangedragen locaties niet of minder geschikt zijn.

De rechtbank bevestigt dat het college de locatie nabij het adres mocht aanwijzen voor het opladen van elektrische voertuigen en dat het verkeersbesluit van 14 oktober 2024 in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door rechter N. Durdabak, in aanwezigheid van griffier B.J. Thépass, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, het college

(gemachtigde: A. Leijenhorst en M. van der Linden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het verkeersbesluit om twee parkeerplaatsen nabij de [adres] te [plaats] aan te wijzen als parkeergelegenheid uitsluitend bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser is het hiermee niet eens en heeft beroep ingesteld. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan, aan de hand waarvan de rechtbank toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van de aan hem in dit kader toekomende beoordelingsruimte.
1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 7 juni 2024 bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit. Met het bestreden besluit van 14 oktober 2024 is het college bij zijn besluit gebleven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
5. Het bestreden besluit is een verkeersbesluit. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) genoemde begrippen. Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden toetst de rechtbank of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een (of meer) belanghebbende(n) nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
Het college heeft in het kader van de beleidsruimte beleidsregels vastgesteld, te weten ‘Plaatsingsbeleid publieke laadpalen Huizen 2021’ (beleidsregels).
Moet op de aanwezen locatie sprake zijn van een behoefte aan elektrische laadpalen?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat door plaatsing van twee parkeerplaatsen uitsluitend bestemd voor elektrische voertuigen twee openbare parkeerplaatsen komen te vervallen, terwijl de bewoners in de betreffende straat geen elektrische voertuigen hebben en daardoor dus ook geen behoefte bestaat aan een of meerdere laadpalen op die plek.
7. De gemeente Huizen wil elektrisch autorijden stimuleren door elektrische laadpalen in de openbare ruimte te plaatsen. De gemeente heeft beleidsregels opgesteld die bedoeld zijn als afwegingskader ter beoordeling van verzoeken tot plaatsing van publieke laadpalen en het aanwijzen van een geschikte locatie daarvoor. In artikel 9 van de beleidsregels staan de voorwaarden vermeld waaraan de locatie van een laadpaal moet voldoen. Bij de vermelde voorwaarden en uitgangspunten speelt het vraagstuk van behoefte geen rol. Dit maakt dat voor het plaatsen van een laadpaal niet van belang is of er in de desbetreffende straat, alwaar de laadpaal zal worden geplaatst, hier al dan geen behoefte aan bestaat. Het college heeft bij het aanwijzen van de locatie hiermee dan ook geen rekening hoeven houden.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de door eiser aangedragen locaties aan de [locatie] te Huizen geschikt(er)?
9. Eiser stelt dat - als er nog een laadpaal moet komen - de [locatie] een geschiktere locatie is in verband met de breedte van de stoep op die plaats, de korte kruin van de bomen daar en de doorstroming van het verkeer en toegankelijkheid van de plek. Eiser heeft twee locaties (locatie 1 en locatie 2) op de [locatie] aangedragen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat wordt voldaan aan de in artikel 4 van de beleidsregels genoemde toetsingscriteria. Daarin is bepaald dat alleen medewerking wordt verleend aan een verzoek tot plaatsing van een laadpaal als binnen 200 meter loopafstand geen publieke laadpaal bevindt. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de bestaande laadpalen in de directe omgeving een bezettingsgraad hebben van meer dan 50% en/of gemiddelde afname van ministens 450kWh over de afgelopen drie maanden. Van dat laatste is sprake.
11. Het college heeft bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte en mag, na weging van de in het geding zijnde belangen, zelf de locatie kiezen. De rechtbank is gehouden dit besluit terughoudend te toetsen. Uit het dossier en het ter zitting behandelde is gebleken dat het college de door eiser aangedragen twee locaties en de door eiser in dat kader aangevoerde belangen heeft onderzocht. Voor wat betreft locatie 1 is gebleken dat deze locatie ook geschikt lijkt te zijn. Voor wat betreft locatie 2 is gebleken dat deze niet geschikt is bevonden. Ondanks dat dit standpunt door het college minimaal is onderbouwd, vindt de rechtbank het standpunt van het college aan de hand van de ter zitting afgelegde verklaring en de in het dossier bevindende foto’s van deze locatie navolgbaar. Dat de door eiser aangedragen locatie 1 ook geschikt lijkt te zijn, betekent niet dat de door het college aangewezen locatie nabij de [adres] te [plaats] daardoor ongeschikt is. Deze locatie is namelijk, zoals hiervoor bij rechtsoverweging 10 weergegeven, niet in strijd met de vastgestelde beleidsregels. Daarbij komt dat het college ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat met het oog op de toekomst, waarbij een afstand van 100 meter het uitgangspunt zal zijn, rekening is gehouden met deze dekkingsgraad en de reeds in de nabije omgeving aanwezige laadpalen met als doel de laadpalen zoveel mogelijk te verspreiden. Dit volgt ook uit artikel 9 van de beleidsregels, waarin staat vermeld dat het uitgangspunt bij de locatiebepaling van de laadpalen is dat deze evenwichtig worden verdeeld. Het college heeft bij de aanwijzing van de laadpalen dan ook de voorkeur mogen geven aan de spreiding hiervan, mede gezien het gegeven dat op de [locatie] te Huizen reeds op twee locaties laadpalen bevinden. De door eiser genoemde nadelige gevolgen van dit besluit zijn daarom niet onevenredig. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangedragen alternatieve locaties niet of minder geschikt zijn.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de locatie nabij de [adres] mocht aanwijzen als uitsluitend bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. Het verkeersbesluit van 14 oktober 2024 blijft daarom in stand. Eiser krijgt dus geen gelijk en krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Thépass, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599.