ECLI:NL:RBMNE:2025:5298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
25/2498
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing herhaalde aanvraag voor verzekering onder de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 20 februari 2025, waarin is vastgesteld dat eiser niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser had eerder al een besluit ontvangen op 5 december 2024, waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 9 augustus 2020 niet verzekerd is voor de Wlz. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 4 september 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de Svb aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. Eiser heeft in deze procedure herhaald wat hij in de vorige procedure naar voren heeft gebracht, en de rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2498

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Svb van 20 februari 2025 dat hij niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.1.
Met het besluit van 5 december 2024 heeft de Svb aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 9 augustus 2020 niet verzekerd is voor de Wlz. Bij besluit van 20 februari 2025 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

2. Met een besluit van 30 augustus 2023 heeft de Svb aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 26 november 2017 niet verzekerd is voor de Wlz. Met het bestreden besluit van
28 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat eiser vanaf 26 november 2017 tot en met 8 augustus 2020 wel verzekerd is voor de Wlz en vanaf 9 augustus 2020 (eisers pensioenleeftijd) niet meer verzekerd is voor de Wlz. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2024 (AMS 24/877) is het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 28 december 2023 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is door eiser hoger beroep ingesteld. Op dit hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
3. In de onderhavige besluitvorming is opnieuw aan eiser meegedeeld dat hij vanaf
9 augustus 2020 niet verzekerd is voor de Wlz. De Svb heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan bij een herhaalde aanvraag ervoor kan kiezen om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de herhaalde aanvraag af te wijzen, met verwijzing naar zijn eerdere besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Dit geldt ook als wordt verzocht om terug te komen van een besluit dat ambtshalve of naar aanleiding van een aanvraag van een derde is genomen.
5. Dit betekent dat de bestuursrechter nu aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, toetst de bestuursrechter ook nog of het bestreden besluit evident onredelijk is.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Wat eiser naar voren heeft gebracht in deze procedure is namelijk een herhaling van hetgeen hij in de vorige procedure naar voren heeft gebracht. Ook het feit dat eiser in Nederland onder medische behandeling staat, was in de vorige procedure reeds bekend en betrokken. De rechtbank is tot slot van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025 door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.