ECLI:NL:RBMNE:2025:5296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
16/222697-24 en 16/103869-25 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en witwassen van geld en een Mercedes

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende bijna vijf jaar schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en het witwassen van een geldbedrag en een Mercedes. De verdachte werd beschuldigd van het dealen van gebruikershoeveelheden cocaïne en MDMA in de periode van 21 november 2019 tot en met 27 augustus 2024 in Soest. Daarnaast werd hij beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 15.930,- en een Mercedes, die op naam stond van zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten. De verdachte ontkende niet dat hij cocaïne had verhandeld, maar betwistte de pleegperiode en de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld een legale herkomst had en dat het witwasvermoeden niet was weerlegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zich tijdens de schorsing aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/222697-24 en 16/103869-25 (t.t.z. gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres: [adres 1] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 18 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de advocaat van de verdachte: mr. A.C. Vingerling;
  • de officier van justitie: mr. F.E. Leeman.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
16/222697-24
feit 1
in de periode van 21 november 2019 tot en met 27 augustus 2024 in Soest gebruikershoeveelheden cocaïne en MDMA heeft gedeald en voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 27 augustus 2024 in Soest samen met een ander een geldbedrag van € 15.930,- heeft witgewassen;
16/103869-25
in de periode van 14 mei 2024 tot en met 27 augustus 2024 in Soest samen met een ander een Mercedes (kenteken [kenteken] ) heeft witgewassen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle feiten waar de verdachte van wordt beschuldigd, bewezen kunnen worden.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.2.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne (feit 1, parketnummer 16/222697-24), maar voor een kortere pleegperiode dan ten laste is gelegd, namelijk vanaf 2020 in plaats van 21 november 2019.
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het witwassen van het contante geldbedrag (feit 2, parketnummer 16/222697-24), omdat de verdachte aannemelijk heeft gemaakt dat het geldbedrag geen criminele herkomst heeft.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken in paragraaf 3.3.2.
Wat betreft de beschuldiging van het witwassen van een Mercedes (parketnummer 16/103869-24) voert de advocaat van de verdachte geen verweer over het bewijs en volstaat met de opmerking dat als de rechtbank kan vaststellen dat er legale geldstromen zijn geweest, de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 (handel in cocaïne) en 2 (witwassen van een geldbedrag) van parketnummer 16/222697-24 en het feit onder parketnummer 16/103869-25 (witwassen van een Mercedes) zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
3.3.1.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16/222697-24 (handel in cocaïne)
De verdachte bekent dat hij heeft gehandeld in cocaïne en dat hij bij zijn aanhouding op 27 augustus 2024 (een gebruikershoeveelheid) cocaïne en MDMA voorhanden heeft gehad, zoals dit in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard. Door hem of namens hem is ook niet om vrijspraak van dit feit gevraagd, met uitzondering van een deel van de pleegperiode. In die situatie hoeft de rechtbank de inhoud van de bewijsmiddelen niet op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert met aanvulling van een bewijsoverweging in paragraaf 3.3.2 over de pleegperiode:
  • de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 18 september 2025;
  • geschriften, te weten de kennisgevingen van inbeslagneming van de verdovende middelen in de auto van de verdachte op 27 augustus 2024;
- een proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen; [3]
- geschriften, te weten een drietal NFI-rapporten van 29 augustus 2024; [4]
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] op 21 november 2019; [5]
  • een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 10 december 2024;
  • een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de politie op 28 augustus 2024.
Ten aanzien van feit 2, 16/222697-24 (witwassen geld) en 16/103869-25 (witwassen Mercedes)
De rechtbank acht beide feiten bewezen. De onderstaande bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats] (
de rechtbank begrijpt: de woning van de verdachte)
Datum: 27-8-2024
Omstandigheden: gevonden op nachtkastje ouderslaapkamer
Object: geld/biljetten
Bijzonderheden: 12 bankbiljetten van 50 euro, 15 bankbiljetten van 20 euro. [6]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats]
Datum: 27-8-2024
Omstandigheden: geld aangetroffen onder het matras op ouderslaapkamer
Object: geld/biljetten
Bijzonderheden: 5 bankbiljetten van 200 euro, 25 bankbiljetten van 100 euro, 198 bankbiljetten van 50 euro, 81 bankbiljetten van 20 euro en 1 bankbiljet van 10 euro. [7]
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats]
Datum: 27-8-2024
Beslagene: [medeverdachte 1]
Object: voertuig, Mercedes/Benz
Kenteken: [kenteken] . [8]
Een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van: [medeverdachte 2] . [9]
De onderzoeksperiode is vastgesteld op 21 november 2019 tot en met 27 augustus 2024
Financieel onderzoek
Uit de verkregen iRVI bleek dat betrokkene in de periode 2019 tot en met 2023 één bankrekening op naam had, te weten een betaalrekening bij de ING voorzien van nummer: [rekeningnummer] .
Daarnaast had de verdachte ook een spaarrekening op naam voorzien van nummer: [rekeningnummer] .
Uit de iRVI bleek dat in 2019 en 2020 “loon” werd ontvangen van de gemeente Soest (totaal betrof dit € 9.751,00 (netto)). Aannemelijk is dat dit een uitkering betreft die door de verdachte of zijn partner werd ontvangen.
Bij de Belastingdienst waren volgens de iRVI geen inkomsten uit arbeid, winst uit onderneming, inkomsten uit vermogen, inkomsten uit aanmerkelijk belang, ontvangen erfenissen, ontvangen schenkingen of ontvangen leningen bekend. [10]
Een proces-verbaal van de verklaring van de verdachte bij de politie op 14 november 2024, voor zover inhoudende:
V: Voor hoeveel verkocht jij deze verdovende middelen per eenheid?
A: Ik verkocht grote en kleine verpakkingen. Eén gram en een halve gram.
V: Hoeveel kostte het dan?
A: Noem mij dom, maar ik verkocht het voor €40,- voor een grote en voor een halve €20,-. Bij
uitzondering vroeg ik er €50,- voor. [11]
Heb jij ooit drugsgelden op jouw rekening ontvangen?
A: Nee dat was contant. [12] Bij hoge uitzondering heb ik wel eens een klant een tikkie gestuurd voor de drugs.
V: Wie is de eigenaar van de Mercedes, [kenteken] .
A: Mijn vrouw.
V: Hoe is de Mercedes betaald?
A: De auto is contant betaald.
Het autobedrijf werkte met een importeur en daar heb ik het geld contant betaald. [13]
Ik heb er wel eens in gereden. [14]
Een proces-verbaal van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige bij de politie, voor zover inhoudende:
Ik was niet aanwezig bij de betaling voor de Mercedes. Dit heeft [medeverdachte 2] allemaal gedaan. [15]
Een proces-verbaal van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
O: Volgens opgave heb je omzet gedraaid in 2023 van ongeveer € 26.500,-
V; Wat houd je hieraan over om te besteden?
V; Ik betaal €950 huur per maand voor mijn bedrijfspand aan het [adres 2] te [plaats] . In de coronatijd heb ik maar €200,- per maand betaald in overleg met de verhuurder. Ik betaal ruim €700 huur voor mijn woning aan de [adres 1] .
V; Welke toeslagen ontvang je?
A; Ik ontvang kinderbijslag, huurtoeslag en zorgtoeslag op mijn rekening. [16]
O; Er is tijdens de doorzoeking een Mercedes, kenteken [kenteken] in beslag genomen. V: van wie is deze Mercedes?
A; die is van mij
V: Wanneer is deze Mercedes gekocht?
A; Eind april 2024.
V: Wie heeft dit geregeld?
A; Mijn man [medeverdachte 2] , hij heeft het allemaal geregeld.
V; Hoe was jij bij de aankoop van de Mercedes betrokken?
A: Ik heb samen met mijn man de auto uitgezocht op internet. [17]
Een proces-verbaal van onderzoek naar de aankoop van de Mercedes, inclusief bijlagen op pagina 419-421, voor zover inhoudende:
Uit informatie van het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit (LIV) blijkt dat de Mercedes type AMG GLB 35, kenteken [kenteken] is geïmporteerd uit Duitsland en sinds 31 mei 2024 op naam staat van [medeverdachte 1] .
Uit het Duitse kentekenbewijs van de Mercedes (Zülassungsbescheinigung) van 25 april 2024 blijkt dat de Mercedes afkomstig is van [bedrijf] GmbH”. De Mercedes is op 14 mei 2024 ter keuring aangeboden in Zwolle door aanvrager [medeverdachte 1] . [18]
Een proces-verbaal van taxatie Mercedes, inclusief bijlage op pagina 423-426, voor zover inhoudende:
Taxatie per 14-11-2024
Een personenauto, merk Mercedes, kenteken [kenteken] , taxatiewaarde: € 53.500,-. [19]
Een proces-verbaal van onderzoek naar de rekening van de medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende:
Uit informatie Verwijzingsportaal Banken bleek dat op naam van [medeverdachte 1] twee bankrekeningnummers zijn gesteld te weten, [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] zakelijk) en [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] privé). Op vordering van de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens verstrekt van deze beide rekeningen over de periode van 1 januari 2023 tot en met 12 augustus 2024.
Op beide rekeningen is het beginsaldo op 1 januari 2023 negatief. Op rekening * [rekeningnummer] betreft dit €-11,20 en op rekening * [rekeningnummer] was dit €-919,95.
Vanaf beide rekeningen werden in de periode voorafgaand aan de aankoop van de Mercedes geen contante geldopnamen gedaan of betalingen aan auto- en of garagebedrijven waaruit de aankoop van de Mercedes bleek. [20]
Een proces-verbaal van onderzoek naar de rekening van de medeverdachte van 27 januari 2025, voor zover inhoudende:
Op vordering van de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens verstrekt van de beide rekeningen ( [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] zakelijk) en [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] privé)) over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022. [21]
Uit de verstrekte gegevens van de privé bankrekening * [rekeningnummer] blijkt dat er in totaal 12 keer contant geld is opgenomen bij een geldautomaat. Dit vond elfmaal plaats in de periode tussen 6 augustus 2019 en 15 november 2019 en eenmaal op 23 maart 2022. Het totaal contant opgenomen bedrag is €3460,-.
Uit de verstrekte gegevens van de zakelijke rekening * [rekeningnummer] blijkt niet van contante stortingen dan wel opnamen. [22]
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van 16/222697-24, feit 1 (handel cocaïne)
Pleegperiode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de handel in drugs bewezen kan worden verklaard vanaf 2020 en niet vanaf een eerder moment. Anders dan de verdediging komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [getuige] op 21 november 2019 werd aangehouden voor het bezit van harddrugs. Tijdens zijn verhoor verklaarde [getuige] dat hij op die dag drugs had gekocht bij een Marokkaanse dealer in Soest, genaamd “ [medeverdachte 1] ”. In het kader van het onderzoek in deze zaak werd [getuige] in 2024 opnieuw gehoord als getuige/afnemer van drugs. Hij verklaarde dat hij al jarenlang cocaïne koopt bij dezelfde dealer, waarbij hij de volledige naam en het telefoonnummer van de verdachte noemde. [getuige] verklaarde dat dit dezelfde dealer is van wie hij in 2019 ook al cocaïne kocht toen hij werd aangehouden.
De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door de eigen verklaring van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij ‘rond 2020’ is begonnen met de handel in cocaïne, aanvankelijk kleinschalig en binnen zijn vriendengroep. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij ook drugs heeft verkocht aan [getuige] en dat [getuige] tot zijn vriendengroep zou behoren. Daar komt bij dat de door de verdachte genoemde begindatum van de handel - ‘rond 2020’ - en de datum waarop [getuige] werd aangehouden en verklaarde van de verdachte te hebben gekocht - 21 november 2019 - zeer dicht bij elkaar liggen.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de verklaring van [getuige] te twijfelen. Dat [getuige] in 2019 een signalement van zijn dealer (de verdachte) gaf dat op enkele punten (zoals postuur en haardracht) niet (meer) volledig overeen zou komen met het huidige uiterlijk van de verdachte, doet hieraan niet af. Het gaat immers niet om de omschrijving van onveranderlijke kenmerken en alle verklaringen van [getuige] tezamen wijzen niet op een andere dealer dan verdachte.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte (in ieder geval) vanaf 21 november 2019 heeft gehandeld in cocaïne en komt daarmee tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode.
Beoordelingskader witwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 27 augustus 2024 werd aangehouden voor verdenking van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte en zijn partner werd in hun slaapkamer onder het matras een contant geldbedrag van € 15.030,- aangetroffen, in coupures van € 200, € 100, € 50, € 20 en € 10, en een contant geldbedrag van € 900,- op het nachtkastje in coupures van € 50 en € 20. Daarnaast is een Mercedes, die op naam stond van de partner van de verdachte (medeverdachte) in beslag genomen waarvan de taxatiewaarde op 14 november 2024 € 53.500,- bedroeg.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 van 16/222697-24 en onder parketnummer 16/103869-25 ten laste gelegde witwassen moet komen vast te staan dat het geldbedrag van € 15.930,- en de Mercedes afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, als geen directe link kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, toch bewezen worden als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen opleveren, mag van de verdachte worden verwacht dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Ontbreekt een dergelijke verklaring, dan kan het witwassen in beginsel bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2, parketnummer 16/222697-24 (witwassen € 15.930,-)
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 15.930,- dat op 27 augustus 2024 is aangetroffen in de slaapkamer, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk contant geldbedrag in een woning voorhanden is, terwijl een bewoner (de verdachte) zich op datzelfde moment heeft beziggehouden met handel in drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden.
Zoals hiervoor is overwogen, is bewezenverklaard dat de verdachte gedurende meerdere jaren heeft gehandeld in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen doorgaans door gebruikers worden betaald met contant geld. De verdachte heeft zelf ook bij de politie verklaard dat de drugsgelden aan hem met contant geld werden betaald en alleen bij hoge uitzondering op zijn rekening werden gestort.
Ook heeft hij verklaard dat hij cocaine verkocht voor €40,- voor een grote en voor een halve €20,-. Bij uitzondering vroeg hij er €50,- voor.
Uit financieel onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte in de jaren 2019-2024 geen (legaal) inkomen had uit arbeid. Van de partner van de verdachte is slechts een gering legaal inkomen bekend waarvan het hele gezin (verdachte en zijn partner hadden destijds samen 4 kinderen) onderhouden moet worden. Er was dus geen legaal inkomen waarmee de aanwezigheid van een dergelijk groot contant geldbedrag zou kunnen worden verklaard.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook het vermoeden dat het geldbedrag uit enig eigen misdrijf afkomstig is.
De verklaring van de verdachte (en zijn partner) over de herkomst van het geld
Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat hij het contante geldbedrag dat onder het matras lag samen met zijn vrouw heeft gespaard voor de kinderen. Het geld is afkomstig van giften die zij hebben ontvangen bij bijvoorbeeld de geboortefeesten en verjaardagen van de kinderen en de bruiloft. Het is gebruikelijk in de Marokkaanse gemeenschap om contant geld als cadeau te geven. Met zijn partner, de medeverdachte, heeft de verdachte afgesproken om niet aan dit geld te komen.
Ten aanzien van het bedrag van € 900,- op het nachtkastje had de verdachte zich eerst beroepen op zijn zwijgrecht, maar in een later verhoor verklaarde hij dat dit leefgeld/boodschappengeld was van hem en zijn vrouw.
Ook de vrouw van de verdachte verklaart dat het geldbedrag onder het matras afkomstig was van giften ten behoeve van de bruiloft of de geboortefeesten van hun kinderen. Het bedrag op het nachtkastje was van haar en was boodschappengeld.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag dat onder het matras lag (€ 15.030) te weinig concreet en in zijn geheel niet verifieerbaar. De enkele algemene stelling dat het geld afkomstig zou zijn van giften die zijn ontvangen tijdens diverse feesten, zoals geboortefeesten en een bruiloft, geven onvoldoende aanleiding tot, of aanknopingspunten voor, nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. De verdachte heeft zijn verklaring op geen enkele manier concreet gemaakt door bijvoorbeeld iets te verklaren over de hoogte van de giften, de locaties en invulling van de feesten, of namen te geven van familieleden of vrienden van wie zij die giften zouden hebben ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verdachte beschikte over een spaarrekening en het zou dan ook meer voor de hand hebben gelegen om het geld daarop te storten.
Daarnaast is de rechtbank, gelet op de financiële situatie van de verdachte en zijn vrouw waaruit volgt dat er sprake was van een beperkt legaal inkomen, van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat zij na het organiseren van geboortefeesten, een bruiloft of andere feesten, een dergelijk bedrag aan giften zouden overhouden. Het is immers waarschijnlijk dat een groot bedrag aan giften betekent dat er veel gasten aanwezig zijn waardoor deze feesten ook veel kosten met zich meebrengen.
Datzelfde geldt voor het bedrag dat op het nachtkastje is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Het feit dat het geld bedoeld zou zijn als leefgeld, zegt wel iets over de bestemming, maar niet over de herkomst van het geld.
De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat het geld van haar afkomstig was en dat het bestemd was als leefgeld. Indien dit geld daadwerkelijk van legale inkomsten van de vrouw afkomstig was, zou daar een recente pintransactie aan ten grondslag moeten liggen. Het onderzoek naar de bankrekening van de vrouw van de verdachte toont echter aan dat zij van haar zakelijke rekening geen geld heeft opgenomen, en dat zij van haar privérekening voor het laatst op 23 maart 2022 contant geld heeft opgenomen. Gelet hierop kan ook ten aanzien van dit geld niet worden vastgesteld dat het een legale herkomst heeft.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. De verdachte heeft het witwasvermoeden niet kunnen weerleggen en het kan dan ook niet anders dan dat het geldbedrag van € 15.930,- uit (eigen) misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze geldbedragen samen met zijn partner voorhanden had. Zij deelden samen het huishouden, het geldbedrag was in hun slaapkamer gevonden en allebei wisten zij van het geld af en verklaren hetzelfde over de herkomst van het geld. Zowel de verdachte als zijn partner hadden hier dus wetenschap van en beschikkingsmacht over. Daarmee vindt de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Kortom, de rechtbank acht het onder feit 2 van 16/222697-24 ten laste gelegde medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 15.930,- wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 16/103869-25 - het witwassen van de Mercedes
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Na de aanhouding van de verdachte is bij de woning een Mercedes in beslag genomen. De Mercedes staat sinds 14 mei 2025 op de naam van zijn vrouw, medeverdachte. De medeverdachte heeft verklaard dat zij ongeveer € 35.000,- tot € 40.000,- contant aan de verdachte heeft gegeven om de Mercedes mee te kopen. Ook de verdachte verklaart dat hij ongeveer € 35.000,- contant van de medeverdachte heeft gekregen om de Mercedes mee te kopen. Hij zou vervolgens alles geregeld hebben en de rest van de kosten (schadeherstel en importkosten) hebben betaald.
Zoals eerder overwogen is uit financieel onderzoek door de politie gebleken dat de verdachte in de jaren 2019-2024 geen (legaal) inkomen had uit arbeid. Van de partner van de verdachte is slechts een gering legaal inkomen bekend. Daarin kan dus geen verklaring worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk groot contant geldbedrag voor de aankoop van de Mercedes.
Dat de verdachte een dergelijk bedrag contant betaalt, in samenhang met het gegeven dat de verdachte en de medeverdachte niet beschikken over een meer dan gering legaal inkomen, brengt een vermoeden van witwassen met zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name in het criminele circuit grote contante geldbedragen circuleren en worden gebruikt om grote aankopen en andere uitgaven te doen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook het vermoeden dat de Mercedes middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De verklaringen van de (mede)verdachte over de herkomst van (het geldbedrag voor) de Mercedes
Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte deze auto gekocht heeft met contant geld. Dit contante geld zou zij aan de verdachte hebben gegeven, waarmee hij de auto zou betalen.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht met het geld dat hij van zijn vrouw, de medeverdachte, heeft gehad. Zij heeft de Mercedes helemaal zelf verdiend. Pas later verklaart hij dat zij niet alleen geld heeft gespaard, maar ook heel veel geld heeft geleend bij haar familie. Hij zou vervolgens het praktische gedeelte geregeld hebben en verklaart € 36.000,- voor de auto betaald te hebben.
De medeverdachte heeft in eerste instantie verklaard dat zij tussen de € 35.000,- en € 40.000,- voor de Mercedes heeft betaald en dat zij de maanden voor de betaling steeds contant geld had opgenomen van haar bankrekening totdat zij aan het bedrag kwam. Later verklaart zij dat zij een deel heeft gepind, een deel als spaargeld achter de hand had bij haar moeder en het overige allemaal geleend heeft van haar moeder, broers, zussen en schoonzussen.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier onduidelijk is (gebleven) voor hoeveel geld de Mercedes precies gekocht is. Er is geen enkel document, zoals een factuur of een aankoopbewijs, waarin de aankoopprijs is opgenomen. De Mercedes is na inbeslagname, ongeveer een half jaar na de aankoopdatum, getaxeerd op € 53.500,-.
Beide verdachten stellen dat de medeverdachte € 35.000,- in contant geld aan de verdachte heeft gegeven. Dat het geld van de medeverdachte afkomstig is, zegt wel iets over de bron van het geld en de (mogelijke) herkomst, maar nog niets over of de herkomst van het geld legaal is. De medeverdachte heeft in eerste instantie verklaard dat het geld afkomstig is van haar bedrijf en een schadevergoeding uit het verleden. Zij zou dat bedrag in de maanden voorafgaand aan de koop van de Mercedes contant hebben opgenomen tot aan het bedrag van de Mercedes. Hiermee ontstaat de indruk dat de medeverdachte nagenoeg het hele aankoopbedrag contant opgenomen zou hebben. Uit onderzoek naar haar bankgegevens blijkt echter dat zij in de jaren voorafgaand aan de aankoop van de Mercedes slechts € 3.460,- contant heeft opgenomen, met de laatste opname in 2022. Later verklaart zij dat zij een deel al had gespaard bij haar moeder en dat zij het overige geleend heeft van onder andere haar broertje, zus, schoonzussen en moeder. De verklaringen van de medeverdachte over de herkomst van het geld waarmee de Mercedes is betaald zijn dus inconsistent. De medeverdachte heeft ook niet verklaard welke bedragen zij precies geleend had van wie, waardoor deze verklaring te weinig concreet en niet verifieerbaar is.
Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld waarmee de Mercedes is betaald, een criminele herkomst had.
Medeplegen
Door samen de aanschaf en registratie van de auto te regelen, hebben beide verdachten een actieve rol gespeeld bij de verwerving van de Mercedes. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van de Mercedes.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
16/222697-24
Feit 1in de periode van 21 november 2019 tot en met 27 augustus 2024 te Soest, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en aanwezig heeft gehad gebruikershoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
op 27 augustus 2024 te Soest opzettelijk aanwezig heeft gehad een gebruikershoeveelheid MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;Feit 2op 27 augustus 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,enig (groot) geldbedrag ter hoogte van 15.930 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf;
16/193869-25hij in de periode van 14 mei 2024 tot en met 27 augustus 2024, in Nederland, tezamen en in vereniging, een voorwerp te weten een voertuig (Mercedes met kenteken [kenteken] ), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp - middellijk - afkomstig was uit eigen misdrijf;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
16/222697-24
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
De eerste kwalificatie onder feit 1 ziet op de cocaïne. Daarbij is sprake van eendaadse samenloop. De tweede kwalificatie onder feit 1 ziet op de MDMA.
feit 2
medeplegen van eenvoudig witwassen;
16/103869-25
medeplegen van witwassen.
4.2
Strafbaarheid feiten en de verdachteDe hierboven genoemde feiten en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt om de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Daarnaast kan aan de verdachte nog een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden en ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf.
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte de schorsing met beide handen heeft aangegrepen en hij inmiddels legaal inkomen verdient. Hij moet zijn gezin met vijf kinderen onderhouden, omdat zijn vrouw is gestopt met werken. Op het moment dat de verdachte geen inkomen kan genereren, zal dat grote gevolgen hebben voor zijn gezin.
Indien de rechtbank een langere gevangenisstraf oplegt, vraagt de advocaat om de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen, omdat de verdachte zich tijdens de schorsing aan alle regels en voorwaarden heeft gehouden en heeft laten zien dat hij een andere weg in wil slaan.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Bij zijn aanhouding was de verdachte ook in het bezit van een gebruikershoeveelheid cocaïne en MDMA. Hierdoor heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving, van het ontstaan van illegale geldstromen tot het veroorzaken van ernstige geweldsincidenten in - en tegenwoordig vaak ook buiten - het criminele circuit. Daarnaast gaat het om een zeer verslavend middel, dat schadelijk is voor de volksgezondheid. Dealen in harddrugs is een feit dat zich bovendien kenmerkt door het grote financiële gewin voor de plegers waarbij de plegers de eigen welvaart voorop zetten ten koste van de veiligheid en gezondheid van anderen. De hoge winsten, in de regel in de vorm van cash betalingen leiden vaak direct en indirect weer tot andere vormen van criminaliteit en overlast.
Van dit laatste is in dit geval ook sprake. De verdachte heeft immers samen met een ander (zijn partner) een Mercedes witgewassen. Dat is een voorwerp dat de verdachte heeft verkregen door het plegen van een misdrijf, namelijk het dealen in harddrugs. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden en voorwerpen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Door crimineel geld een schijnbaar legale herkomst te geven en in het economische verkeer te brengen wordt ervoor gezorgd dat misdaad loont – één van de belangrijkste drijfveren voor het plegen van strafbare feiten. Daders van strafbare feiten worden op deze wijze in staat gesteld om met het door strafbaar handelen verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 9 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar dat dit een feit uit 2008 is en dus lange tijd geleden. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 2 juli 2025 dat over de verdachte is opgemaakt. In dat rapport staat dat de verdachte meerdere malen met politie en justitie in aanraking kwam in zijn adolescentie, maar vanaf zijn 21e jaar zonder justitiecontacten is gebleven tot aan deze zaak. De reclassering schrijft dat er geen sprake is van een delictpatroon. Als risicoverhogende factoren ziet de reclassering dat de verdachte (bewust) verkeerde keuzes heeft gemaakt, financiële motieven en een deels crimineel sociaal netwerk heeft, waarvan voor de reclassering onduidelijk is in hoeverre de verdachte daarvan afstand heeft genomen. Beschermende factoren zijn gelegen in de steun die de verdachte ontvangt van zijn partner en broer.
De reclassering ziet het feit dat de verdachte onlangs opnieuw vader is geworden als een belangrijke motiverende factor om recidivevrij te blijven, omdat de verdachte zijn gezin wil steunen en een financieel gezond bedrijf wil opbouwen. De reclassering schat de kans op herhaling in als gemiddeld en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht vinden zij niet nodig en de benodigde interventie, het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining heeft de verdachte tijdens zijn schorsing al afgerond.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. De oriëntatiepunten nemen als vertrekpunt bij het dealen in harddrugs gedurende een periode van zes tot twaalf maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden. Verdachte heeft echter bijna 5 jaar gedeald in harddrugs.
Daarnaast is bewezen verklaard dat de verdachte een Mercedes heeft witgewassen. Voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden of een vergelijkbare taakstraf.
De ernst van de feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Een taakstraf zoals door de advocaat van de verdachte verzocht, ook als deze heel hoog zou zijn, doet geen recht aan de ernst van de feiten. De verdachte heeft meerdere jaren in harddrugs gehandeld en alleen door ingrijpen van de politie is het dealen gestopt.
De rechtbank ziet wel aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank betrekt daarbij dat de verdachte per 31 januari 2025 is geschorst en hij zich in de tussentijd aan alle (strenge) schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Gedurende de gehele schorsingsperiode heeft de verdachte een enkelband gedragen, waardoor hij al geruime tijd in zijn (bewegings)vrijheid is beperkt. De verdachte heeft een cognitieve vaardigheidstraining gevolgd en de schorsingsperiode aangegrepen om werk te vinden om zijn gezin op een legale wijze te kunnen onderhouden. Dat de verdachte deze stappen heeft gezet, ziet de rechtbank als positief.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank hoopt met deze voorwaardelijke straf de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank een gevangenisstraf oplegt voor langere tijd dan de duur van het voorarrest, kan zij het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Bij de beoordeling of de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in dit geval moet worden opgeheven, weegt de rechtbank zowel de belangen van de samenleving als de belangen van de verdachte om het eventuele hoger beroep in vrijheid af te wachten. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijk belangen van de verdachte zwaarder wegen dan het strafvorderlijk belang. Deze belangen zijn met name gelegen in het kunnen onderhouden van zijn gezin met vijf jonge kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het feit dat de schorsing goed is verlopen en de verdachte zich heeft gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden. De rechtbank ziet het belang van de verdachte om, hangende een eventueel hoger beroep, zijn straf in vrijheid af te wachten. De rechtbank zal de schorsing daarom niet opheffen.

6.In beslag genomen voorwerpen

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over alles wat op de beslaglijst staat, maar alleen ten aanzien van de in beslag genomen goederen waar conservatoir beslag op is gelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag,
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
  • 1 STK personenauto (G825998);
  • 1 STK sleutel (G826019);
  • 1 STK telefoontoestel (G825967);
Met behulp van deze voorwerpen is feit 1 van parketnummer 16/222697-25 begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer:
  • 1 STK cocaïne (G3395161);
  • 1 STK heroïne (G3395168);
  • 1 STK verdovende middelen (G3395184);
  • 1 BUS pepperspray (G826024);
Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot de cocaïne is bovendien het bewezenverklaarde feit 1 van parketnummer 16/222697-25 begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de twee in beslag genomen telefoons met goednummers G825968 en G826021, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. Uit het dossier blijkt niet dat deze telefoons zijn gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten.
Overige in beslag genomen voorwerpen op de beslaglijst
Ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen (G2295082, G82605, G826039), horloges (G826026 en G826030) en de Mercedes (G825989) en bijbehorende autosleutel (GG826018) zal de rechtbank geen beslissing nemen, omdat daar volgens het dossier conservatoir beslag op rust.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en de beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 en 2 onder parketnummer 16/222697-24 en het feit onder parketnummer 16/103869-25 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 12 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaar vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag ten aanzien van feit 1, parketnummer 16/222697-25
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK personenauto (G825998);
  • 1 STK sleutel (G826019);
  • 1 STK telefoontoestel (G825967);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK cocaïne (G3395161);
  • 1 STK heroïne (G3395168);
  • 1 STK verdovende middelen (G3395184);
  • 1 BUS pepperspray (G826024);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK telefoontoestel (G825968);
  • 1 STK GSM (G826021).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mr. I.J.B. Corbeij en mr. G. Boonzaaijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
Mr. I.J.B. Corbeij is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
16/222697-24:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 november 2019 tot
en met 27 augustus 2024 te Soest, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad
een of meer gebruikershoeveelheden cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 27 augustus 2024 te Soest, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meer voorwerp(en), te weten meerdere dan wel enig (groot) geldbedrag ter
hoogte van (ongeveer) 15.930 euro,
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e)
geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e)
geldbedrag(en), voorhanden had,
terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig (al dan niet eigen) misdrijf
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten meerdere dan wel enig (groot)
geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 15.930 euro, heeft verworven, voorhanden
heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten
voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij/zij wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen)
misdrijf;
16/103869-25
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2024 tot en met 27 augustus 2024, te Soest,
in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een voorwerp te weten een voertuig (Mercedes met kenteken [kenteken] ), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemde Mercedes, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen) misdrijf

Voetnoten

2.Een proces-verbaal met proces-verbaalnummer PL0900-2024185002-15 en PL0900-2024185002-16, digitale pagina 31-32 Tweede aanvulling procesdossier.
3.Pagina 402-406.
4.Pagina 407-409.
5.Pagina 445
6.Digitale pagina 25 Tweede aanvulling procesdossier.
7.Digitale pagina 26-27 Tweede aanvulling procesdossier.
8.Digitale pagina 29 Tweede aanvulling procesdossier.
9.Pagina 453.
10.Pagina 457.
11.Pagina 438
12.Pagina 440.
13.Pagina 443.
14.Pagina 444.
15.Pagina 346.
16.Pagina 430.
17.Pagina 431.
18.Pagina 417.
19.Pagina 422.
20.Pagina 415.
21.Pagina 470.
22.Pagina 471.