3.3.1.Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 van parketnummer 16/222697-24 (handel in cocaïne)
De verdachte bekent dat hij heeft gehandeld in cocaïne en dat hij bij zijn aanhouding op 27 augustus 2024 (een gebruikershoeveelheid) cocaïne en MDMA voorhanden heeft gehad, zoals dit in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard. Door hem of namens hem is ook niet om vrijspraak van dit feit gevraagd, met uitzondering van een deel van de pleegperiode. In die situatie hoeft de rechtbank de inhoud van de bewijsmiddelen niet op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert met aanvulling van een bewijsoverweging in paragraaf 3.3.2 over de pleegperiode:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de zitting van 18 september 2025;
- geschriften, te weten de kennisgevingen van inbeslagneming van de verdovende middelen in de auto van de verdachte op 27 augustus 2024;
- een proces-verbaal van onderzoek naar de verdovende middelen;
- geschriften, te weten een drietal NFI-rapporten van 29 augustus 2024;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] op 21 november 2019;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris op 10 december 2024;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de politie op 28 augustus 2024.
Ten aanzien van feit 2, 16/222697-24 (witwassen geld) en 16/103869-25 (witwassen Mercedes)
De rechtbank acht beide feiten bewezen. De onderstaande bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats] (
de rechtbank begrijpt: de woning van de verdachte)
Datum: 27-8-2024
Omstandigheden: gevonden op nachtkastje ouderslaapkamer
Object: geld/biljetten
Bijzonderheden: 12 bankbiljetten van 50 euro, 15 bankbiljetten van 20 euro.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats]
Datum: 27-8-2024
Omstandigheden: geld aangetroffen onder het matras op ouderslaapkamer
Object: geld/biljetten
Bijzonderheden: 5 bankbiljetten van 200 euro, 25 bankbiljetten van 100 euro, 198 bankbiljetten van 50 euro, 81 bankbiljetten van 20 euro en 1 bankbiljet van 10 euro.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 1] [postcode] [plaats]
Datum: 27-8-2024
Beslagene: [medeverdachte 1]
Object: voertuig, Mercedes/Benz
Kenteken: [kenteken] .
Een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van: [medeverdachte 2] .
De onderzoeksperiode is vastgesteld op 21 november 2019 tot en met 27 augustus 2024
Financieel onderzoek
Uit de verkregen iRVI bleek dat betrokkene in de periode 2019 tot en met 2023 één bankrekening op naam had, te weten een betaalrekening bij de ING voorzien van nummer: [rekeningnummer] .
Daarnaast had de verdachte ook een spaarrekening op naam voorzien van nummer: [rekeningnummer] .
Uit de iRVI bleek dat in 2019 en 2020 “loon” werd ontvangen van de gemeente Soest (totaal betrof dit € 9.751,00 (netto)). Aannemelijk is dat dit een uitkering betreft die door de verdachte of zijn partner werd ontvangen.
Bij de Belastingdienst waren volgens de iRVI geen inkomsten uit arbeid, winst uit onderneming, inkomsten uit vermogen, inkomsten uit aanmerkelijk belang, ontvangen erfenissen, ontvangen schenkingen of ontvangen leningen bekend.
Een proces-verbaal van de verklaring van de verdachte bij de politie op 14 november 2024, voor zover inhoudende:
V: Voor hoeveel verkocht jij deze verdovende middelen per eenheid?
A: Ik verkocht grote en kleine verpakkingen. Eén gram en een halve gram.
V: Hoeveel kostte het dan?
A: Noem mij dom, maar ik verkocht het voor €40,- voor een grote en voor een halve €20,-. Bij
uitzondering vroeg ik er €50,- voor.
Heb jij ooit drugsgelden op jouw rekening ontvangen?
A: Nee dat was contant.Bij hoge uitzondering heb ik wel eens een klant een tikkie gestuurd voor de drugs.
V: Wie is de eigenaar van de Mercedes, [kenteken] .
A: Mijn vrouw.
V: Hoe is de Mercedes betaald?
A: De auto is contant betaald.
Het autobedrijf werkte met een importeur en daar heb ik het geld contant betaald.
Ik heb er wel eens in gereden.
Een proces-verbaal van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige bij de politie, voor zover inhoudende:
Ik was niet aanwezig bij de betaling voor de Mercedes. Dit heeft [medeverdachte 2] allemaal gedaan.
Een proces-verbaal van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
O: Volgens opgave heb je omzet gedraaid in 2023 van ongeveer € 26.500,-
V; Wat houd je hieraan over om te besteden?
V; Ik betaal €950 huur per maand voor mijn bedrijfspand aan het [adres 2] te [plaats] . In de coronatijd heb ik maar €200,- per maand betaald in overleg met de verhuurder. Ik betaal ruim €700 huur voor mijn woning aan de [adres 1] .
V; Welke toeslagen ontvang je?
A; Ik ontvang kinderbijslag, huurtoeslag en zorgtoeslag op mijn rekening.
O; Er is tijdens de doorzoeking een Mercedes, kenteken [kenteken] in beslag genomen. V: van wie is deze Mercedes?
A; die is van mij
V: Wanneer is deze Mercedes gekocht?
A; Eind april 2024.
V: Wie heeft dit geregeld?
A; Mijn man [medeverdachte 2] , hij heeft het allemaal geregeld.
V; Hoe was jij bij de aankoop van de Mercedes betrokken?
A: Ik heb samen met mijn man de auto uitgezocht op internet.
Een proces-verbaal van onderzoek naar de aankoop van de Mercedes, inclusief bijlagen op pagina 419-421, voor zover inhoudende:
Uit informatie van het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit (LIV) blijkt dat de Mercedes type AMG GLB 35, kenteken [kenteken] is geïmporteerd uit Duitsland en sinds 31 mei 2024 op naam staat van [medeverdachte 1] .
Uit het Duitse kentekenbewijs van de Mercedes (Zülassungsbescheinigung) van 25 april 2024 blijkt dat de Mercedes afkomstig is van [bedrijf] GmbH”. De Mercedes is op 14 mei 2024 ter keuring aangeboden in Zwolle door aanvrager [medeverdachte 1] .
Een proces-verbaal van taxatie Mercedes, inclusief bijlage op pagina 423-426, voor zover inhoudende:
Taxatie per 14-11-2024
Een personenauto, merk Mercedes, kenteken [kenteken] , taxatiewaarde: € 53.500,-.
Een proces-verbaal van onderzoek naar de rekening van de medeverdachte [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende:
Uit informatie Verwijzingsportaal Banken bleek dat op naam van [medeverdachte 1] twee bankrekeningnummers zijn gesteld te weten, [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] zakelijk) en [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] privé). Op vordering van de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens verstrekt van deze beide rekeningen over de periode van 1 januari 2023 tot en met 12 augustus 2024.
Op beide rekeningen is het beginsaldo op 1 januari 2023 negatief. Op rekening * [rekeningnummer] betreft dit €-11,20 en op rekening * [rekeningnummer] was dit €-919,95.
Vanaf beide rekeningen werden in de periode voorafgaand aan de aankoop van de Mercedes geen contante geldopnamen gedaan of betalingen aan auto- en of garagebedrijven waaruit de aankoop van de Mercedes bleek.
Een proces-verbaal van onderzoek naar de rekening van de medeverdachte van 27 januari 2025, voor zover inhoudende:
Op vordering van de officier van justitie werden de saldo- en transactiegegevens verstrekt van de beide rekeningen ( [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] zakelijk) en [rekeningnummer] (* [rekeningnummer] privé)) over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022.
Uit de verstrekte gegevens van de privé bankrekening * [rekeningnummer] blijkt dat er in totaal 12 keer contant geld is opgenomen bij een geldautomaat. Dit vond elfmaal plaats in de periode tussen 6 augustus 2019 en 15 november 2019 en eenmaal op 23 maart 2022. Het totaal contant opgenomen bedrag is €3460,-.
Uit de verstrekte gegevens van de zakelijke rekening * [rekeningnummer] blijkt niet van contante stortingen dan wel opnamen.
3.3.2.Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van 16/222697-24, feit 1 (handel cocaïne)
Pleegperiode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de handel in drugs bewezen kan worden verklaard vanaf 2020 en niet vanaf een eerder moment. Anders dan de verdediging komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [getuige] op 21 november 2019 werd aangehouden voor het bezit van harddrugs. Tijdens zijn verhoor verklaarde [getuige] dat hij op die dag drugs had gekocht bij een Marokkaanse dealer in Soest, genaamd “ [medeverdachte 1] ”. In het kader van het onderzoek in deze zaak werd [getuige] in 2024 opnieuw gehoord als getuige/afnemer van drugs. Hij verklaarde dat hij al jarenlang cocaïne koopt bij dezelfde dealer, waarbij hij de volledige naam en het telefoonnummer van de verdachte noemde. [getuige] verklaarde dat dit dezelfde dealer is van wie hij in 2019 ook al cocaïne kocht toen hij werd aangehouden.
De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door de eigen verklaring van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij ‘rond 2020’ is begonnen met de handel in cocaïne, aanvankelijk kleinschalig en binnen zijn vriendengroep. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij ook drugs heeft verkocht aan [getuige] en dat [getuige] tot zijn vriendengroep zou behoren. Daar komt bij dat de door de verdachte genoemde begindatum van de handel - ‘rond 2020’ - en de datum waarop [getuige] werd aangehouden en verklaarde van de verdachte te hebben gekocht - 21 november 2019 - zeer dicht bij elkaar liggen.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de verklaring van [getuige] te twijfelen. Dat [getuige] in 2019 een signalement van zijn dealer (de verdachte) gaf dat op enkele punten (zoals postuur en haardracht) niet (meer) volledig overeen zou komen met het huidige uiterlijk van de verdachte, doet hieraan niet af. Het gaat immers niet om de omschrijving van onveranderlijke kenmerken en alle verklaringen van [getuige] tezamen wijzen niet op een andere dealer dan verdachte.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte (in ieder geval) vanaf 21 november 2019 heeft gehandeld in cocaïne en komt daarmee tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode.
Beoordelingskader witwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 27 augustus 2024 werd aangehouden voor verdenking van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte en zijn partner werd in hun slaapkamer onder het matras een contant geldbedrag van € 15.030,- aangetroffen, in coupures van € 200, € 100, € 50, € 20 en € 10, en een contant geldbedrag van € 900,- op het nachtkastje in coupures van € 50 en € 20. Daarnaast is een Mercedes, die op naam stond van de partner van de verdachte (medeverdachte) in beslag genomen waarvan de taxatiewaarde op 14 november 2024 € 53.500,- bedroeg.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 van 16/222697-24 en onder parketnummer 16/103869-25 ten laste gelegde witwassen moet komen vast te staan dat het geldbedrag van € 15.930,- en de Mercedes afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, als geen directe link kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, toch bewezen worden als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen opleveren, mag van de verdachte worden verwacht dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Ontbreekt een dergelijke verklaring, dan kan het witwassen in beginsel bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2, parketnummer 16/222697-24 (witwassen € 15.930,-)
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
De rechtbank stelt vast dat niet bewezen kan worden dat het contante geldbedrag van € 15.930,- dat op 27 augustus 2024 is aangetroffen in de slaapkamer, afkomstig is uit een bepaald, concreet aan te duiden misdrijf. De omstandigheid dat een dergelijk contant geldbedrag in een woning voorhanden is, terwijl een bewoner (de verdachte) zich op datzelfde moment heeft beziggehouden met handel in drugs, rechtvaardigt echter wel een witwasvermoeden.
Zoals hiervoor is overwogen, is bewezenverklaard dat de verdachte gedurende meerdere jaren heeft gehandeld in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen doorgaans door gebruikers worden betaald met contant geld. De verdachte heeft zelf ook bij de politie verklaard dat de drugsgelden aan hem met contant geld werden betaald en alleen bij hoge uitzondering op zijn rekening werden gestort.
Ook heeft hij verklaard dat hij cocaine verkocht voor €40,- voor een grote en voor een halve €20,-. Bij uitzondering vroeg hij er €50,- voor.
Uit financieel onderzoek door de politie is gebleken dat de verdachte in de jaren 2019-2024 geen (legaal) inkomen had uit arbeid. Van de partner van de verdachte is slechts een gering legaal inkomen bekend waarvan het hele gezin (verdachte en zijn partner hadden destijds samen 4 kinderen) onderhouden moet worden. Er was dus geen legaal inkomen waarmee de aanwezigheid van een dergelijk groot contant geldbedrag zou kunnen worden verklaard.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook het vermoeden dat het geldbedrag uit enig eigen misdrijf afkomstig is.
De verklaring van de verdachte (en zijn partner) over de herkomst van het geld
Dit witwasvermoeden maakt dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft meerdere keren verklaard dat hij het contante geldbedrag dat onder het matras lag samen met zijn vrouw heeft gespaard voor de kinderen. Het geld is afkomstig van giften die zij hebben ontvangen bij bijvoorbeeld de geboortefeesten en verjaardagen van de kinderen en de bruiloft. Het is gebruikelijk in de Marokkaanse gemeenschap om contant geld als cadeau te geven. Met zijn partner, de medeverdachte, heeft de verdachte afgesproken om niet aan dit geld te komen.
Ten aanzien van het bedrag van € 900,- op het nachtkastje had de verdachte zich eerst beroepen op zijn zwijgrecht, maar in een later verhoor verklaarde hij dat dit leefgeld/boodschappengeld was van hem en zijn vrouw.
Ook de vrouw van de verdachte verklaart dat het geldbedrag onder het matras afkomstig was van giften ten behoeve van de bruiloft of de geboortefeesten van hun kinderen. Het bedrag op het nachtkastje was van haar en was boodschappengeld.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De rechtbank vindt de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geldbedrag dat onder het matras lag (€ 15.030) te weinig concreet en in zijn geheel niet verifieerbaar. De enkele algemene stelling dat het geld afkomstig zou zijn van giften die zijn ontvangen tijdens diverse feesten, zoals geboortefeesten en een bruiloft, geven onvoldoende aanleiding tot, of aanknopingspunten voor, nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. De verdachte heeft zijn verklaring op geen enkele manier concreet gemaakt door bijvoorbeeld iets te verklaren over de hoogte van de giften, de locaties en invulling van de feesten, of namen te geven van familieleden of vrienden van wie zij die giften zouden hebben ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verdachte beschikte over een spaarrekening en het zou dan ook meer voor de hand hebben gelegen om het geld daarop te storten.
Daarnaast is de rechtbank, gelet op de financiële situatie van de verdachte en zijn vrouw waaruit volgt dat er sprake was van een beperkt legaal inkomen, van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat zij na het organiseren van geboortefeesten, een bruiloft of andere feesten, een dergelijk bedrag aan giften zouden overhouden. Het is immers waarschijnlijk dat een groot bedrag aan giften betekent dat er veel gasten aanwezig zijn waardoor deze feesten ook veel kosten met zich meebrengen.
Datzelfde geldt voor het bedrag dat op het nachtkastje is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Het feit dat het geld bedoeld zou zijn als leefgeld, zegt wel iets over de bestemming, maar niet over de herkomst van het geld.
De vrouw van de verdachte heeft verklaard dat het geld van haar afkomstig was en dat het bestemd was als leefgeld. Indien dit geld daadwerkelijk van legale inkomsten van de vrouw afkomstig was, zou daar een recente pintransactie aan ten grondslag moeten liggen. Het onderzoek naar de bankrekening van de vrouw van de verdachte toont echter aan dat zij van haar zakelijke rekening geen geld heeft opgenomen, en dat zij van haar privérekening voor het laatst op 23 maart 2022 contant geld heeft opgenomen. Gelet hierop kan ook ten aanzien van dit geld niet worden vastgesteld dat het een legale herkomst heeft.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. De verdachte heeft het witwasvermoeden niet kunnen weerleggen en het kan dan ook niet anders dan dat het geldbedrag van € 15.930,- uit (eigen) misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte deze geldbedragen samen met zijn partner voorhanden had. Zij deelden samen het huishouden, het geldbedrag was in hun slaapkamer gevonden en allebei wisten zij van het geld af en verklaren hetzelfde over de herkomst van het geld. Zowel de verdachte als zijn partner hadden hier dus wetenschap van en beschikkingsmacht over. Daarmee vindt de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Kortom, de rechtbank acht het onder feit 2 van 16/222697-24 ten laste gelegde medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 15.930,- wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 16/103869-25 - het witwassen van de Mercedes
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Na de aanhouding van de verdachte is bij de woning een Mercedes in beslag genomen. De Mercedes staat sinds 14 mei 2025 op de naam van zijn vrouw, medeverdachte. De medeverdachte heeft verklaard dat zij ongeveer € 35.000,- tot € 40.000,- contant aan de verdachte heeft gegeven om de Mercedes mee te kopen. Ook de verdachte verklaart dat hij ongeveer € 35.000,- contant van de medeverdachte heeft gekregen om de Mercedes mee te kopen. Hij zou vervolgens alles geregeld hebben en de rest van de kosten (schadeherstel en importkosten) hebben betaald.
Zoals eerder overwogen is uit financieel onderzoek door de politie gebleken dat de verdachte in de jaren 2019-2024 geen (legaal) inkomen had uit arbeid. Van de partner van de verdachte is slechts een gering legaal inkomen bekend. Daarin kan dus geen verklaring worden gevonden voor de aanwezigheid van een dergelijk groot contant geldbedrag voor de aankoop van de Mercedes.
Dat de verdachte een dergelijk bedrag contant betaalt, in samenhang met het gegeven dat de verdachte en de medeverdachte niet beschikken over een meer dan gering legaal inkomen, brengt een vermoeden van witwassen met zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name in het criminele circuit grote contante geldbedragen circuleren en worden gebruikt om grote aankopen en andere uitgaven te doen.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook het vermoeden dat de Mercedes middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De verklaringen van de (mede)verdachte over de herkomst van (het geldbedrag voor) de Mercedes
Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte deze auto gekocht heeft met contant geld. Dit contante geld zou zij aan de verdachte hebben gegeven, waarmee hij de auto zou betalen.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht met het geld dat hij van zijn vrouw, de medeverdachte, heeft gehad. Zij heeft de Mercedes helemaal zelf verdiend. Pas later verklaart hij dat zij niet alleen geld heeft gespaard, maar ook heel veel geld heeft geleend bij haar familie. Hij zou vervolgens het praktische gedeelte geregeld hebben en verklaart € 36.000,- voor de auto betaald te hebben.
De medeverdachte heeft in eerste instantie verklaard dat zij tussen de € 35.000,- en € 40.000,- voor de Mercedes heeft betaald en dat zij de maanden voor de betaling steeds contant geld had opgenomen van haar bankrekening totdat zij aan het bedrag kwam. Later verklaart zij dat zij een deel heeft gepind, een deel als spaargeld achter de hand had bij haar moeder en het overige allemaal geleend heeft van haar moeder, broers, zussen en schoonzussen.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier onduidelijk is (gebleven) voor hoeveel geld de Mercedes precies gekocht is. Er is geen enkel document, zoals een factuur of een aankoopbewijs, waarin de aankoopprijs is opgenomen. De Mercedes is na inbeslagname, ongeveer een half jaar na de aankoopdatum, getaxeerd op € 53.500,-.
Beide verdachten stellen dat de medeverdachte € 35.000,- in contant geld aan de verdachte heeft gegeven. Dat het geld van de medeverdachte afkomstig is, zegt wel iets over de bron van het geld en de (mogelijke) herkomst, maar nog niets over of de herkomst van het geld legaal is. De medeverdachte heeft in eerste instantie verklaard dat het geld afkomstig is van haar bedrijf en een schadevergoeding uit het verleden. Zij zou dat bedrag in de maanden voorafgaand aan de koop van de Mercedes contant hebben opgenomen tot aan het bedrag van de Mercedes. Hiermee ontstaat de indruk dat de medeverdachte nagenoeg het hele aankoopbedrag contant opgenomen zou hebben. Uit onderzoek naar haar bankgegevens blijkt echter dat zij in de jaren voorafgaand aan de aankoop van de Mercedes slechts € 3.460,- contant heeft opgenomen, met de laatste opname in 2022. Later verklaart zij dat zij een deel al had gespaard bij haar moeder en dat zij het overige geleend heeft van onder andere haar broertje, zus, schoonzussen en moeder. De verklaringen van de medeverdachte over de herkomst van het geld waarmee de Mercedes is betaald zijn dus inconsistent. De medeverdachte heeft ook niet verklaard welke bedragen zij precies geleend had van wie, waardoor deze verklaring te weinig concreet en niet verifieerbaar is.
Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld waarmee de Mercedes is betaald, een criminele herkomst had.
Medeplegen
Door samen de aanschaf en registratie van de auto te regelen, hebben beide verdachten een actieve rol gespeeld bij de verwerving van de Mercedes. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van de Mercedes.