In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van percelen grenzend aan een perceel waar een vergunninghouder een bouwproject wil realiseren, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de kap van 17 bomen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de bezwaargronden van verzoekers naar verwachting niet zullen slagen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in werking kan treden, waardoor de bomen gekapt mogen worden. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vergunninghouder zwaarder laten wegen dan die van de verzoekers, die de kap van de bomen wilden voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de zorgvuldigheid van het advies van de deskundige over de natuurwaarde van de bomen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling van verzoekers dat de bomen een belangrijke natuurwaarde hebben. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om tijdig deskundigen in te schakelen en de belangenafweging in het kader van voorlopige voorzieningen.