ECLI:NL:RBMNE:2025:529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/8464 en UTR 25/257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor kap van bomen in het kader van bouwproject

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van percelen grenzend aan een perceel waar een vergunninghouder een bouwproject wil realiseren, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de kap van 17 bomen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de bezwaargronden van verzoekers naar verwachting niet zullen slagen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in werking kan treden, waardoor de bomen gekapt mogen worden. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vergunninghouder zwaarder laten wegen dan die van de verzoekers, die de kap van de bomen wilden voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de zorgvuldigheid van het advies van de deskundige over de natuurwaarde van de bomen in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling van verzoekers dat de bomen een belangrijke natuurwaarde hebben. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om tijdig deskundigen in te schakelen en de belangenafweging in het kader van voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/8464 en UTR 25/257

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2],
beiden uit [plaats 1] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt

(gemachtigde: mr. M. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden).

Inleiding

1. Verzoekers wonen respectievelijk aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] . De percelen van verzoekers grenzen aan de achterzijde aan het perceel [perceel] in [plaats 1] (het perceel). Vergunninghouder wil op het perceel een zestal bungalows realiseren (het bouwplan). Om het bouwplan te kunnen realiseren, heeft vergunninghouder voor de kap van 18 bomen een omgevingsvergunning aangevraagd.
1.1.
Op 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het college besloten de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van 17 bomen en daaraan voorschriften verbonden. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. In het bestreden besluit is bepaald dat het besluit in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking. [1] Als binnen die termijn een voorlopige voorziening is aangevraagd, treedt het besluit pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen.
1.2.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. Verzoekers hebben op 28 januari 2025 nadere stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens verzoekers: verzoekers en de gemachtigde van verzoekers;
  • namens het college: de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] , vergunningverlener en [functie] ; en
  • namens vergunninghouder: [B] , de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [C] , boomtechnisch adviseur.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft op de zitting de zaken gevoegd behandeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het besluit waartegen bezwaar is gemaakt zodanig gebrekkig is dat het in heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen daarom als eerste of de bezwaargronden van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben en tot herroeping van de omgevingsvergunning kan leiden. Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van voorlopige voorzieningen en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt in stand kan blijven, hoe minder ruimte er bij deze belangenafweging is voor de belangen van verzoekers.
Spoedeisend belang
4. Zodra de omgevingsvergunning in werking treedt, mogen de bomen gekapt worden. Vergunninghouder heeft aangegeven zo snel mogelijk de bomen te willen kappen. Verzoekers willen dit voorkomen. Daarmee is er sprake van voldoende spoedeisend belang.
Toetsingskader
5. In het bestreden besluit heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet gelezen in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet. De aanvraag is getoetst aan artikel 5.18 van de Omgevingswet, artikel 22.299 van het Omgevingsplan De Bilt en artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening De Bilt 2024 (APV).
5.1.
Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 4:10, eerste lid, onder c en d, van de APV is het verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand, binnen de bebouwde kom, met een stamomtrek van 80 cm of meer, gemeten op 130 cm boven het maaiveld, te kappen (lees: te vellen). Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen op basis hiervan niet zonder een omgevingsvergunning mogen worden gekapt.
5.2.
De omgevingsvergunning kan alleen worden geweigerd in verband met een aantal genoemde waarden van de boom. [2] Wat die waarden precies inhouden is uitgelegd in het Kapbeleid gemeente De Bilt 2021 (kapbeleid) van het college.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
Het geschil
6. Het college heeft aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat er geen redenen aanwezig zijn om deze te weigeren. Voor de te kappen bomen is een financiële afdracht aan het bomenfonds voor 14 bomen en een herplantplicht met een instandhoudingsplicht voor drie bomen opgenomen in de omgevingsvergunning. Voor één boom (eik) is de vergunning geweigerd.
6.1.
Achter de tuinen van verzoekers staan twee bomen (een es en een spar). Verzoekers hebben aangevoerd dat het kappen van deze twee bomen in strijd is met de waarden uit de APV zodat het college de omgevingsvergunning had moet weigeren. Ook voeren eisers aan dat de alternatieven onvoldoende zijn afgewogen en dat de es deels op grond van verzoeker [verzoeker 2] staat en hem geen toestemming is gevraagd voor de kap.
Heeft de spar natuurwaarde vanwege de eekhoorn?
7. Verzoekers voeren aan dat het eekhoornonderzoek dat [deskundige] heeft uitgevoerd onzorgvuldig is geweest. Verzoekers zien dagelijks eekhoorns gebruik maken van de spar. Dit hebben zij onderbouwd met camerabeelden. Daarom verwachten verzoekers dat er een verblijfplaats aanwezig is in een holte in de boom en wensen ze daarop een contra-expertise uit te laten voeren.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het onderzoek door [deskundige] zorgvuldig is uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit drie veldbezoeken, een bronnenonderzoek en een cameraval onderzoek. [deskundige] heeft in het onderzoek het volgende geconcludeerd:
‘op basis van het onderzoek blijkt dat de eekhoorn voorkomt binnen en nabij het plangebied. Na meerdere inspecties van de boom (exemplaren, sporen en nesten) en het bestuderen van de camerabeelden kan worden geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat er een nest aanwezig is. De bomen zullen o.a. gebruikt worden om te foerageren, maar niet om te slapen of voort te planten. Het plangebied zal onderdeel zijn van het leefgebied van het waargenomen exemplaar. Maar de grootte van het leefgebied van een eekhoorn varieert van 2 tot 5 ha (soms meer), waardoor dit relatief kleine plangebied geen significant onderdeel zal betreffen.’
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het college van een gegeven advies mag uitgaan nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [3] Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het advies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als er in de procedure een tegenadvies van een andere deskundige wordt ingebracht of wanneer concrete aanknopingspunten worden aangevoerd waardoor twijfel ontstaat aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
7.3.
De voorzieningenrechter kan het standpunt van het college dat het rapport van [deskundige] aan de voorwaarden voldoet volgen. Dat verzoekers daar vraagtekens bij zetten, is onvoldoende. Zij hebben ook geen tegenadvies van een andere deskundige overgelegd. Het college mocht dus afgaan op het advies van [deskundige] .
7.4.
Op de zitting hebben verzoekers nog toegelicht dat met het onderzoek van [deskundige] onvoldoende is aangetoond dat er geen holte is. [deskundige] kan dit inderdaad niet uitsluiten. De naalden van de spar blokkeerden deels het zicht. Gelet op de overige bevindingen vindt [deskundige] het echter onwaarschijnlijk dat de spar holtes heeft waar eekhoorns in verblijven. De voorzieningenrechter kan die conclusie volgen en weegt daarbij het volgende mee. Op de zitting heeft de [functie] van het college (de heer [A] ) toegelicht dat er niet vaak holtes zitten in sparren. Spechten maken de holtes in bomen die eekhoorns gebruiken. De structuur van naaldbomen is anders en ook loopt een naaldboom taps toe. Het is dus niet gebruikelijk dat spechten daar holtes in maken die geschikt zijn voor eekhoorns. Ook de boomtechnisch adviseur van vergunninghouder (de heer [C] ) heeft op de zitting toegelicht dat het hout van een spar te hard is voor een specht om daar holtes in te maken. Omdat een spar taps toeloopt is een nest van 60-70 cm doorsnede hoog in de boom niet mogelijk, de boom is te smal.
7.5.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat er holtes in de spar aanwezig zijn. Verzoekers hebben niets concreets aangevoerd om daaraan te twijfelen. Uit de door verzoekers overgelegde camerabeelden blijkt weliswaar dat eekhoorns vaak in de tuin en de spar aanwezig zijn, maar dat betekent nog niet dat de spar holtes heeft waar eekhoorns in verblijven. Het komt bovendien overeen met de waarnemingen van [deskundige] . Ook [deskundige] heeft eekhoorns waargenomen op de eigen beelden en tijdens het veldonderzoek. Dat de spar onderdeel is van het leefgebied van de eekhoorn wordt ook niet ontkend door [deskundige] . Bij de natuurwaarde van de boom gaat het echter om huisvesting in de boom en of de boom een belangrijke voedselbron is voor de eekhoorn. Uit de beelden van verzoekers kan niet de conclusie worden getrokken dat daar sprake van is.
7.6.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat deze bezwaargrond zal leiden tot herroeping van het primaire besluit.
Hebben de spar en de es een hoge waarde voor de leefbaarheid?
8. Dat de bomen waarde voor de leefbaarheid voor de omgeving en henzelf hebben, zoals verzoekers aanvoeren, is geen weigeringsgrond van de APV. De waarde leefbaarheid voor de houtopstand ziet op eventuele schade aan omringende bomen bij kap. Daarvan is hier geen sprake. Deze bezwaargrond zal daarom waarschijnlijk niet leiden tot herroeping van de omgevingsvergunning.
Zijn de spar en de es beeldbepalend?
9. Dat de bomen beeldbepalend zouden zijn, zoals verzoekers aanvoeren, kan de voorzieningenrechter ook niet volgen. Uit het kapbeleid blijkt dat met beeldbepalend wordt bedoeld dat de bomen vanaf de openbare weg vanuit minimaal 2 kanten duidelijk zichtbaar zijn, een voor de soort karakteristieke kroonvorm hebben en dat ze gemist zouden worden als ze er niet meer zijn. Volgens het college zijn de bomen alleen zichtbaar vanaf de [straat] . Verzoekers hebben dit niet betwist en de voorzieningenrechter kan ook zelf niet vaststellen dat de bomen van meerdere kanten zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De foto’s van verzoekers geven alleen de aanblik vanaf de openbare weg voor hun woning. Bij het bekijken van Google maps blijkt dat er geen andere openbare wegen in de buurt zijn van waaruit de bomen duidelijk zichtbaar zijn of kunnen zijn. Volgens het college zijn het daarnaast geen bomen van een zeldzame omvang of soort en vormen ze geen uniforme laanbeplanting. De voorzieningenrechter kan dat standpunt volgen en daarom ook de conclusie van verweerder dat de bomen niet beeldbepalend zijn.
9.1.
Op de zitting hebben eisers nog aangevoerd dat de bomen ook waarde hebben voor stads- en dorpsschoon, de waarde van de bomen is het aangezicht. De voorzieningenrechter is het niet met eisers eens. Uit het kapbeleid volgt dat bij de waarde voor stads- en dorpsschoon wordt gekeken of (1) de bomen een onderdeel van een geheel intact zijnde boomgroep vormen, (2) een uniforme laanbeplanting vormen die een karakteristieke structuur in de stad of het dorp zichtbaar maken, en/of (3) een geheel met het omringende huis of huizen vormen. Niet is gebleken dat daar sprake van is.
9.2.
Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter dat deze gronden ook niet zullen slagen.
Is de es mandelig?
10. Verzoeker [verzoeker 2] heeft aangevoerd dat de es op de erfgrens staat en daarom mandelig is, zodat de boom niet zonder zijn toestemming kan worden gekapt.
10.1.
De rechtbank wijst verzoeker [verzoeker 2] erop dat eventuele mandeligheid – wat daar ook van zij - niet tot de conclusie kan leiden dat de kap van de es niet kan worden verwezenlijkt vanwege het ontbreken van zijn toestemming. Er is namelijk de mogelijkheid om de civiele rechter om vervangende toestemming te vragen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat vergunninghouder niet als belanghebbende bij zijn aanvraag aangemerkt kan worden. Bovendien is eventuele mandeligheid geen weigeringsgrond en dus geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren. [4] Eventuele mandeligheid van de boom is dus geen reden om de omgevingsvergunning te herroepen.
Conclusie voorlopige rechtmatigheid
11. Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de bezwaargronden van verzoekers niet zullen slagen en dat de omgevingsvergunning in bezwaar in stand kan blijven.
Belangenafweging
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet op het hiervoor gegeven voorlopig rechtmatigheidsoordeel er minder ruimte is in deze procedure om verzoekers belangen af te wegen tegen de belangen van het college en vergunninghouder.
12.1.
Verzoekers hebben gevraagd om extra gelegenheid om de natuurwaarde van de spar te onderbouwen met een contra-expertise. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers vanaf 31 december 2024, dus al vier weken, de tijd hebben gehad voor een contra-expertise. Daarbij is op de zitting door vergunninghouder toegelicht dat verzoekers al langere tijd op de hoogte zijn van deze plannen. Verzoekers hebben dus al meer dan vier weken de tijd gehad om een deskundige te zoeken. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom verzoekers niet een eigen deskundige mee hadden kunnen nemen naar de zitting of hadden kunnen vragen om alvast een (korte) reactie te geven op het rapport van [deskundige] . Tegen die achtergrond weegt de voorzieningenrechter het belang van vergunninghouder bij het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning zwaarder dan het belang van verzoekers bij het behoud van de bomen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de belangen van verzoekers niet zo zwaar wegen dat onverwijlde spoed het nodig maakt om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Omdat de voorzieningenrechter met deze uitspraak op de verzoeken heeft beslist, treedt de omgevingsvergunning in werking. [5] Aangezien de verzoeken worden afgewezen, wordt de omgevingsvergunning niet geschorst en mogen de bomen gekapt worden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 16.79, tweede lid, van de Omgevingswet.
2.Zoals genoemd in artikel 4:11, derde lid. van de APV.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:481.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4621, r.o. 8 en 11.
5.Artikel 16.79, vierde lid, van de Omgevingswet.