ECLI:NL:RBMNE:2025:5277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
25/1927
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van zorgtoeslag wegens overschrijding van de vermogensgrens en toetsingsinkomen

Deze uitspraak betreft de herziening en terugvordering van het voorschot zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2023. De Dienst Toeslagen heeft de zorgtoeslag op nihil gesteld en het voorschot teruggevorderd, waarop eiser beroep heeft ingesteld. Eiser betwist de definitieve berekening en terugvordering, maar de rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft gehandeld. De rechtbank legt uit dat de zorgtoeslag afhankelijk is van het toetsingsinkomen van de aanvrager en diens partner, en dat het vermogen van de partner ook moet worden meegerekend, ongeacht huwelijkse voorwaarden. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de vermogensgrens en dat hij geen toezeggingen heeft ontvangen van de Dienst Toeslagen. De rechtbank concludeert dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel is, omdat er geen concrete toezegging is gedaan. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukt dat de terugvordering van het voorschot gerechtvaardigd is, gezien de overschrijding van de vermogensgrens. Eiser is verplicht het teruggevorderde bedrag te betalen en krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] te Frankrijk, eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, hierna Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening en terugvordering van het voorschot zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2023. Dienst Toeslagen heeft bij de definitieve berekening de zorgtoeslag op nihil gesteld en het voorschot teruggevorderd. Eiser is het hiermee niet eens en heeft beroep ingesteld. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de definitieve berekening en terugvordering van de zorgtoeslag over 2023.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat Dienst Toeslagen terecht de zorgtoeslag op nihil heeft gesteld en de uitgekeerde voorschot zorgtoeslag heeft teruggevorderd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 6 maart 2022 een aanvraag ingediend voor zorgtoeslag. Dienst Toeslagen heeft bij voorschotbeschikking van 28 december 2022 een voorschot zorgtoeslag van € 2.658,- toegekend aan eiser. Dienst Toeslagen heeft na ontvangst van de opgaaf wereldinkomen van de inspecteur voor de inkomstenbelasting (inspecteur) bij beschikking van 1 november 2024 de definitief berekende zorgtoeslag over 2023 op nihil gesteld en het toegekende voorschot teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 25 februari 2025 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij zijn besluit gebleven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser via videoverbinding en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
5. De zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de ziektekostenpremie en in het verplicht eigen risico. [1] De hoogte hiervan is afhankelijk van iemands draagkracht op basis van diens inkomen en vermogen. [2] Dit betekent dat de zorgtoeslag een inkomensafhankelijke regeling is. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is hierop van toepassing. [3] Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen van de aanvrager en diens partner in aanmerking genomen. Het toetsingsinkomen betreft de op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegevens en het niet in Nederland belastbaar inkomen. Op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de echtgenoot van de aanvrager als partner aangemerkt.
6. Er bestaat geen aanspraak op zorgtoeslag indien de aanvrager gedurende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft en de rendementsgrondslag [4] aan het begin van het berekeningsjaar 2023 meer bedraagt dan € 161.329,-. [5]
Heeft Dienst Toeslagen bij de vaststelling van het toetsingsinkomen van eiser terecht het vermogen van zijn echtgenoot betrokken ondanks dat sprake is van huwelijkse voorwaarden?
7. Eiser stelt dat hem niet bekend was dat het vermogen van belang is om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag. Eiser stelt daarnaast dat hij gehuwd is op huwelijkse voorwaarden en hij niet over het vermogen van zijn partner beschikt. Eiser stelt zich op het standpunt dat Dienst Toeslagen daarom ten onrechte rekening heeft gehouden met dit vermogen.
8. De rechtbank stelt vast dat de Wet op de zorgtoeslag en de Awir geen onderscheid maken tussen een huwelijk in algehele- of beperkte gemeenschap dan wel op huwelijkse voorwaarden. Het gegeven dat eiser op huwelijkse voorwaarden is gehuwd, waarvan eiser overigens geen onderbouwing heeft overgelegd, is daarom niet van belang. Voor de vaststelling van eisers toetsingsinkomen moet dan ook het inkomen en vermogen van zijn partner meegerekend worden, dit blijkt uit de wet. De inspecteur heeft het vermogen van eiser en zijn echtgenoot op 1 januari 2023 vastgesteld op € 375.787,-. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet Dienst Toeslagen de door de inspecteur vastgestelde en in de Basisregistratie inkomen opgenomen grondslag volgen. [6] Dit betekent dat Dienst Toeslagen hiervan niet mag afwijken. Omdat dit vermogen de wettelijk vastgestelde grens overschrijdt, heeft Dienst Toeslagen terecht de zorgtoeslag op nihil gesteld.
Het gegeven dat eiser in het jaar 2023 uitsluitend een WIA-vervolguitkering van € 12.846,- heeft ontvangen, doet hier niet aan af, omdat het (gezamenlijke) vermogen de wettelijk vastgestelde grens overschrijdt.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
10. Eiser stelt dat hij zijn huwelijk, aangegaan op 6 oktober 2022, tijdig heeft doorgegeven aan Dienst Toeslagen. Eiser heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met Dienst Toeslagen en het inkomen van zijn echtgenote doorgegeven. De desbetreffende medewerkster heeft eiser hierop kenbaar gemaakt dat er een herberekening zal plaatsvinden over het jaar 2022. Dienst Toeslagen heeft in navolging hiervan op 21 december 2022 de definitief berekende zorgtoeslag over 2022 vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van gewekte verwachtingen vanuit Dienst Toeslagen, nu hij vanaf genoemde datum uit mocht gaan van een correcte vaststelling van de zorgtoeslag.
11. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid (in dit geval: tot het verlenen van zorgtoeslag) zou uitoefenen. [7]
12. Eiser heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat Dienst Toeslagen hem telefonisch geen toezegging heeft gedaan over de zorgtoeslag over het jaar 2023. Eisers verwachting is enkel gebaseerd op de ontvangen voorschotbeschikking. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen schending van het vertrouwensbeginsel op, nu een concrete toezegging ontbreekt. De rechtbank overweegt in dit kader dat een voorschotbeschikking geen definitief karakter kent, hetgeen blijkt uit de vermelding van de volgende tekst in de beschikking: “
Deze voorschotbeschikking is een voorlopige berekening. De berekening is gebaseerd op de gegevens die op dit moment bij ons bekend zijn. Verandert er iets in uw situatie waardoor uw toeslag lager wordt of stopt? U bent verplicht om dit binnen 4 weken aan ons door te geven. U ontvangt dan een nieuwe berekening. Na afloop van het jaar zijn de gegevens, zoals uw jaarinkomen, definitief. U krijgt dan een definitieve berekening”. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser op basis hiervan had kunnen afleiden dat er een mogelijkheid bestond dat er een wijziging in de vaststelling van de zorgtoeslag zou kunnen plaatsvinden. Dat eiser in het jaar 2022 wel zorgtoeslag heeft ontvangen doet hier niet aan af. De inspecteur van de inkomstenbelasting stelt immers jaarlijks het inkomen en vermogen vast, waarvan bekend is dat deze aan veranderingen onderhevig (kunnen) zijn. Het is daardoor mogelijk dat er in het ene jaar (2022) wel zorgtoeslag wordt toegekend en in het daaropvolgende jaar (2023) hierop geen recht bestaat.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is Dienst Toeslagen gehouden het teruggevorderde bedrag te matigen?
14. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir vordert Dienst Toeslagen in geval van herziening het volledige bedrag terug. Dienst Toeslagen kan van volledige terugvordering afzien als de nadelige gevolgen hiervan onevenredig zijn ten opzichte van de te dienen doelen. Een terugvordering dient het algemene belang dat gemeenschapsgelden juist worden besteed. Dienst Toeslagen kan op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. [8]
15. Eiser stelt dat betaling van het door Dienst Toeslagen teruggevorderde bedrag van € 2.693,- voor hem financiële problemen oplevert. Eiser is van mening dat Dienst Toeslagen het teruggevorderde bedrag op nihil moet stellen dan wel moet matigen.
16. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020 volgt dat Dienst Toeslagen discretionaire ruimte heeft bij de vaststelling van het teruggevorderde bedrag. Dit betekent dat Dienst Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. De rechtbank is van oordeel dat Dienst Toeslagen zich onder verwijzing naar het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 [9] , zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om van terugvordering af te zien of het terug te vorderen bedrag te matigen. In het Verzamelbesluit staat immers dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. In het Verzamelbesluit staat ook dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat zoals Dienst Toeslagen ook ter zitting nog heeft opgemerkt de mogelijkheid van een betalingsregeling. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden, nu er sprake is van overschrijding van de vermogensgrens. Het uitgangspunt bij een dergelijke situatie is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leidt.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en hij geen recht heeft op zorgtoeslag over het jaar 2023. Eiser is gehouden dit bedrag terug te betalen. Nu eiser geen gelijk krijgt, krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.B. Thépass, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet op de zorgtoeslag.
2.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
3.Artikel 1, eerste lid, van de Awir.
4.De rendementsgrondslag is het vermogen (banktegoeden en overige bezittingen die meetellen) minus (aftrekbare) schulden.
5.Artikel 3, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag in samenhang met artikel 7, derde lid, van de Awir.
6.Uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1730.
7.Uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
8.Uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.
9.Staatscourant 2022, 17645.