ECLI:NL:RBMNE:2025:524

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
C/16/585165 / JE RK 24-1955
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 24 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De zaak betreft de minderjarige, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De ouders van de minderjarige, die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben psychische en verslavingsproblemen, waardoor zij niet in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar te verlengen, toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de pleegouders blijft, waar zij zich goed ontwikkelt. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de moeder heeft wel bezwaar gemaakt tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de situatie van de ouders en de ontwikkeling van de minderjarige zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de maatregelen noodzakelijk is voor de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/585165 / JE RK 24-1955
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder] ,
de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[vader] ,
de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
[pleegmoeder] en [pleegvader],
de pleegmoeder en de pleegvader, samen de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 december 2024;
  • het bericht van de GI van 9 december 2024 met een bijlage;
  • het bericht van de GI van 22 januari 2025 met een bijlage.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
  • de vader;
  • [A] namens de GI;
- de pleegvader.
De pleegmoeder is, hoewel goed opgeroepen, niet op de zitting verschenen.
1.3.
Aan het einde van de zitting heeft de kinderrechter gelijk de beslissing op het de verzoeken genomen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft [minderjarige] , toen zij nog niet geboren was, bij beschikking van 2 november 2022 voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 februari 2023. Bij beschikking van 27 januari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 januari 2023 tot 27 januari 2024. Daarna heeft de kinderrechter van deze rechtbank bij beschikking van 25 januari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
27 januari 2025.
2.3.
Bij beschikking van 16 januari 2023 is [minderjarige] met spoed uithuisgeplaatst op een bij de rechtbank bekend adres tot 2 februari 2023. Bij beschikking van 27 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk)pleeggezin verlengd tot
2 mei 2023. Bij beschikking van 27 januari 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (netwerk)pleeggezin verlengd tot
27 januari 2024. De kinderrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van
25 januari 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 27 januari 2025.
2.4.
De GI heeft het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing na twee jaar te verlengen, getoetst bij de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna de Raad). De Raad in zijn brief van 7 december 2024 geadviseerd in te stemmen met dit voorgenomen besluit.
2.5.
[minderjarige] verblijft sinds 7 april 2023 bij de pleegouders. Zij zijn de ouders van de vader.
2.6.
Op 9 december 2024 heeft de GI aan de ouders schriftelijk bevestigd wat de GI voor het eerst op 3 september 2024 en daarna op 3 december 2024 met de ouders heeft besproken. In dit bericht staat dat de GI vindt dat [minderjarige] niet bij de ouders kan opgroeien en dat de GI niet meer zal werken aan thuisplaatsing van [minderjarige] .

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Volgens de GI moeten de beide maatregelen worden verlengd. De gronden daarvoor zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. In hun dagelijks leven belemmeren psychische en verslavingsproblemen de ouders. Zij hebben hulp, maar dit leidt niet tot een structurele verbetering van de situatie. De problematiek van de ouders stelt hen niet in staat voor [minderjarige] te zorgen en haar op te voeden. Het is niet haalbaar gebleken dat de ouders zonder begeleiding omgang hebben met [minderjarige] . De ouders bezoeken [minderjarige] wekelijks onder begeleiding van een ambulant hulpverlener van de GI.
3.3.
De GI vindt dat er geen perspectief is op thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. [minderjarige] zal opgroeien bij de pleegouders. In de komende periode zal de plaatsing bij de pleegouders worden voortgezet en worden begeleid door een pleegzorgwerker. Hierbij zal aandacht zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] en voor een regelmatig contact tussen [minderjarige] en de ouders.

4.De standpunten

4.1.
De ouders zijn het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.2.
De vader is het ook eens met de machtiging tot uithuisplaatsing. Hij vindt dat [minderjarige] op dit moment bij de pleegouders moet blijven. De moeder is het oneens met de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van een jaar. De moeder wil dat de machtiging slechts met zes maanden wordt verlengd, zodat zij daarna zelf voor [minderjarige] kan zorgen.
4.3.
De pleegvader is het mede namens de pleegmoeder eens met de verzoeken van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal de verzoeken van de GI toewijzen. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg worden verlengd met een jaar, dus tot 27 januari 2026. De kinderrechter zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hierna legt de kinderrechter uit waarom zij deze beslissing neemt.
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en de verlenging daarvan
(artikel 1:260 BW). [minderjarige] wordt namelijk nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De ouders hebben tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ook geen verweer gevoerd.
5.3.
Het is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt verlengd (artikel 1:265b en 1:265c, tweede lid, BW).
5.4.
Uit de stukken en het gesprek op de zitting is gebleken dat de ouders van [minderjarige] nog steeds in beslag worden genomen en belemmerd door hun eigen situaties. Hoewel de ouders veel van [minderjarige] houden en altijd blij zijn haar te zien, is hun eigen problematiek teveel op de voorgrond aanwezig om er echt voor haar te kunnen zijn tijdens omgangsmomenten, laat staan als zij 24 uur per dag voor [minderjarige] zouden moeten zorgen. De afgelopen twee jaar is hierin geen grote verandering gekomen. Zo is nog steeds sprake van psychiatrische en verslavingsproblemen bij beide ouders. De ouders zijn niet gegroeid in hun opvoedvaardigheden. Voor [minderjarige] is het risico aanwezig dat zij door de problematiek van de ouders niet de basiszorg krijgt, die zij nodig heeft, waardoor ontwikkelingsachterstanden kunnen ontstaan. Hoewel bij de vader groei in het contact met [minderjarige] waarneembaar is, waarbij hij met haar speelt en haar voorleest en het contact wederkerig is, onderbreekt hij het begeleide bezoek nog regelmatig door even buiten de bezoekruimte een moment te hebben voor zichzelf. De moeder stemt niet altijd af op de behoeftes van [minderjarige] en ziet niet altijd waar het gevaar zit voor [minderjarige] . Zo ziet de moeder bijvoorbeeld de momenten niet waarop [minderjarige] uit haar stoel zou kunnen vallen of iets gevaarlijks in haar mond kan stoppen.
5.5.
De vader heeft in het najaar van 2024 een forse terugval gehad, waarbij hij, mede door middelengebruik, regelmatig verward was. Hij was niet toegankelijk en reageerde agressief. Om die reden heeft hij sinds half november 2024 geen begeleide omgangsmomenten meer gehad met [minderjarige] . Op de zitting heeft de vader verklaard dat hij gedwongen opgenomen is geweest in de GGZ en nu bij de Thuis- en daklozenopvang verblijft en daar verder zal moeten herstellen. Om die reden kan hij er nu mee instemmen dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft. Hij wil niet dat dat verandert. [minderjarige] heeft het goed bij de pleegouders. Op de zitting heeft de GI verklaard dat pas na een gesprek tussen de GI, de vader en zijn behandelaar en de behandelaar de GI heeft bevestigd dat het goed gaat met de vader, het contact met [minderjarige] kan worden hervat. De kinderrechter vindt het voor de vader schrijnend dat hij op dit moment geen concrete hulp en uitzicht op eigen woonruimte heeft. Zolang hij dat niet heeft, zal het niet snel beter met hem gaan en dus ook geen contact kunnen hebben voor [minderjarige] . Dat is niet in het belang van [minderjarige] .
5.6.
Anders dan de vader, wil de moeder op den duur zelf voor [minderjarige] zorgen. De moeder is ervan overtuigd dat haar dat gaat lukken. Op de zitting heeft zij verklaard dat zij wil herstellen. Zij drinkt al bijna twee maanden geen alcohol en rookt niet. Zij wordt behandeld door een psychiater en zal wellicht medicijnen slikken. De moeder vindt dat over zes maanden moet worden bezien of zij dan voor [minderjarige] dan zorgen. Hoewel de kinderrechter de wens van de moeder om voor [minderjarige] te kunnen zorgen, begrijpt, ziet de kinderrechter dat anders. Uit de stukken en het gesprek op de zitting is gebleken dat de moeder al jaren bekend is bij de GGZ Bemoeizorg en Verslavingszorg. De moeder heeft dagelijks last van stemmen en waanbeelden. Dit belemmert haar in haar dagelijks functioneren. Zij is lange tijd, mede als gevolg van alcoholgebruik, zeer onstabiel geweest en er waren weinig ingangen voor echte behandeling. De moeder is in behandeling bij de stemmenpoli van GGZ Utrecht. Zij heeft het advies gekregen medicatie te slikken, maar doet dit (vooralsnog) niet.
5.7.
De pleegouders staan achter de verzoeken van de GI. Op de zitting heeft de pleegvader verklaard dat de laatste contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] vanwege de terugval van de vader en een incident niet bij de pleegouders thuis, maar op het kantoor van de GI hebben plaatsgevonden. Bij dit incident trapte de vader de deur van de woning van de pleegouders in, waardoor de pleegvader ten val kwam. Daarna heeft de vader toch weer tweemaal voor de woning van de pleegouders gestaan. De pleegvader kon hem niet binnenlaten. Voor [minderjarige] , die op een van deze momenten in de woonkamer aanwezig was en door de ramen de vader zag, is het niet goed om de vader op deze manier te zien. De pleegvader vindt het moeilijk om zijn eigen zoon een kop koffie aan de deur te moeten aanbieden en maar te hopen dat hij de koffiebeker niet naar binnen gooit. Met [minderjarige] gaat het bij de pleegouders heel goed. Zij ontwikkelt zich geweldig, ze slaapt door, eet en praat goed. Voor de pleegouders is het duidelijk dat [minderjarige] op haar plek is bij de pleegouders.
Perspectiefbesluit
5.8.
De GI heeft een perspectiefbesluit genomen dat [minderjarige] niet bij de ouders kan wonen. Om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige] is de GI in september gestart met een beoordelingsboog bij de ouders. Uit de beoordelingsboog komt naar voren dat er geen perspectief is gekomen op thuisplaatsing bij de ouders.
5.9.
Op grond van het bovenstaande, zoals overwogen in 5.2. tot en met 5.7. onderschrijft de kinderrechter dat [minderjarige] niet bij de ouders kan opgroeien, omdat de ouders [minderjarige] niet kunnen bieden wat zij nodig heeft om veilig op te groeien. Ook onderschrijft de kinderrechter dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Uit de stukken en het gesprek op de zitting volgt dat het met [minderjarige] bij de pleegouders goed gaat. Zij heeft zich goed gehecht aan de pleegouders en heeft een regelmatig contact met de ouders, zij het dat het contact met de vader nu (hopelijk slechts tijdelijk) stil ligt, en maakt een goede ontwikkeling door. [minderjarige] is een vrolijk en onderzoekend kind, flexibel en makkelijk in de omgang. Met name haar taalontwikkeling en haar vermogen te snappen wat er om haar heen gebeurt, lijken buitengewoon goed ontwikkeld.
5.10.
De GI heeft op de zitting toegelicht dat in het komende jaar de plaatsing bij de pleegouders zal worden voortgezet en worden begeleid door een pleegzorgwerker. Daarbij zal niet alleen aandacht zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] , maar ook voor regelmatig contact tussen [minderjarige] en de ouders. De begeleiding vanuit de hulpverlening zal worden voortgezet. In het komende jaar moet dus (verder) gewerkt worden aan de (eerder opgenomen en door de GI verder geconcretiseerde) doelen:
  • het borgen van een goede ontwikkeling van [minderjarige] door middel van continuering van haar verblijf bij de pleegouders;
  • het investeren in een veilige verantwoorde manier om [minderjarige] regelmatig in contact te laten zijn met de ouders;
  • het nader onderzoeken wat het perspectiefbesluit betekent voor een eventuele beëindiging van het gezag van de ouders en waar in het belang van [minderjarige] de voogdij dan moet komen te liggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.11.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. De beslissing van de kinderrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 27 januari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 door
mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Sie als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.