ECLI:NL:RBMNE:2025:5232

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/5762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag overname private schuld door de minister van Financiën

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overname van een private schuld. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 19 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen mr. E. Cakmak, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Eiser is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft de minister gevraagd om een schuld over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het gaat om een schuld van € 15.000,- aan zijn werkgever. De minister heeft geweigerd de schuld over te nemen, omdat het gaat om een onderhandse lening/informele schuld, die niet is vastgelegd in een notariële akte. Eiser heeft in beroep hiertegen niets ingebracht. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank is van oordeel dat dit inderdaad het geval is.

De rechtbank oordeelt dat het ontvangen van een ingebrekestelling geen reden is voor een bestuursorgaan om af te zien van de hoorplicht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de minister op binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen, die bedraagt € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5762
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Kartal),
en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om overname van een private schuld.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 19 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen mr. E. Cakmak, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft de minister gevraagd om een schuld over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Het gaat om een schuld van € 15.000,- aan zijn werkgever.
3. De minister heeft geweigerd de schuld over te nemen, omdat het gaat om een onderhandse lening/informele schuld, die niet is vastgelegd in een notariële akte. De schuld voldoet dus niet aan de voorwaarden voor overname. Eiser heeft in beroep hiertegen niets ingebracht.
4. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank is van oordeel dat dit inderdaad het geval is. Zij legt dat hierna uit.
5. In het bestreden besluit staat dat de minister afziet van horen, omdat hij een ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen, waarin hij verzoekt om binnen twee weken een beslissing op bezwaar te nemen. Door af te zien van een hoorzitting wordt tegemoet gekomen aan dit verzoek, zo staat in het bestreden besluit.
6. Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt wanneer een bestuursorgaan af kan zien van het horen van een belanghebbende. Het ontvangen van een ingebrekestelling is niet één van de redenen om af te zien van het horen. De redenen die genoemd worden in artikel 7:3 van de Awb doen zich niet voor. Dit betekent dat de minister eiser had moeten horen in de bezwaarfase.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:3 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of het gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Awb. Dit omdat het bezwaarschrift, waarin eiser een beroep heeft gedaan op bijzondere omstandigheden, voldoende aanleiding geeft om eiser alsnog te horen en hij ook steeds heeft aangegeven gehoord te willen worden.
8. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor 8 weken.
9. Omdat beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 juli 2024;
- draagt de minister op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.