ECLI:NL:RBMNE:2025:5186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
25/76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum bijstandsuitkering en afwijzing eerdere aanvraag

Deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland betreft de ingangsdatum van de bijstandsuitkering van eiser, die in beroep ging tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had op 4 april 2024 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering, maar was het niet eens met de ingangsdatum die was vastgesteld op 4 april 2024. Eiser stelde dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 19 april 2023 of 1 november 2023, omdat hij zich eerder had gemeld voor bijstand. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat bijstand in beginsel alleen op aanvraag wordt toegekend en dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter P. Lenstra op 24 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/76

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: K. Demir).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de ingangsdatum van de aan eiser toegekende bijstand. Bij besluit van 3 juni 2024 is aan eiser een bijstandsuitkering toegekend vanaf 4 april 2024. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht is vastgesteld op 4 april 2024. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 4 april 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering
.Bij mail van 26 april 2024 heeft eiser aangegeven deze uitkering met terugwerkende kracht per eerst mogelijke datum of per 1 november 2023 te willen ontvangen. Het college heeft bij besluit van 3 juni 2024 een bijstandsuitkering aan eiser toegekend met een ingangsdatum van 4 april 2024. Met het bestreden besluit van 3 december 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij deze ingangsdatum gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M. Booij als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beginsel bestaat geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit volgt uit de Participatiewet [1] en de vaste rechtspraak hierover [2] . Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen [3]
4. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of als is gebleken dat betrokkene actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college de bijstand met ingang van 19 april 2023 en subsidiair met ingang van 1 november 2023 had moeten toekennen, omdat hij zich al op die datum had gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Deze melding is door het college ten onrechte alleen opgevat als een aanvraag voor een Bbz-uitkering maar was ook bedoeld als melding voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet, om de volgende redenen. Bijstand wordt in beginsel alleen op aanvraag toegekend en voor iedere specifieke uitkering is een afzonderlijke aanvraag vereist. Dit hangt samen met het voor elke uitkering specifieke beoordelingskader. Verder is het de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om de inhoud van zijn aanvraag te bepalen.
7. Uit de gedingstukken, in het bijzonder de aanvraag BBZ van 19 juli 2023, blijkt onmiskenbaar dat eiser destijds bijstand op grond van het Bbz 2004 heeft aangevraagd. Dit komt tot uitdrukking in het specifiek voor die regeling gehanteerde aanvraagformulier en de daarin gebruikte bewoordingen. Zo heeft eiser op de vraag welke situatie is op hem van toepassing is, geantwoord dat dit de situatie van “gevestigde zelfstandige” betreft. Dat deze bijstand niet alleen betrekking had op bedrijfskapitaal maar ook op algemene bijstand voor levensonderhoud, maakt dat niet anders. Daarbij is van belang dat met het stelsel van de Pw en het Bbz 2004 is beoogd de verlening van bijstand aan zelfstandigen uitputtend te regelen in het Bbz 2004. Dat betekent dat aan personen die als zelfstandige in de zin van het Bbz 2004 worden aangemerkt geen bijstand ingevolge de Pw toekomt. Onder de hiervoor bedoelde omstandigheden heeft het college de aanvraag niet anders hoeven op te vatten dan als een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand op grond van het Bbz 2004. De 1 loket-gedachte waar eiser zich in dit kader op beroept, maakt dit niet anders, omdat de aanvraag van eiser daadwerkelijk in behandeling is genomen. Het college hoeft evenmin te anticiperen op toekomstige wetgeving over de toekenning van bijstand met drie maanden terugwerkende kracht. Dit geldt te meer nu niet door eiser is onderbouwd welke bijzondere omstandigheden hiertoe aanleiding zouden moeten geven. De beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke- van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690