ECLI:NL:RBMNE:2025:5178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
25/4837
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting wegens drugshandel

Op 8 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een woning aan [adres] te [plaats] woont, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Amersfoort om zijn woning voor drie maanden te sluiten vanwege drugshandel. De burgemeester had op 7 augustus 2025 besloten tot sluiting, na een bestuurlijke rapportage van de politie waarin werd geconcludeerd dat verzoeker harddrugs verhandelt vanuit zijn woning. Tijdens de zitting op 8 september 2025, waar de gemachtigden van verzoeker, de burgemeester en de verhuurder aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening behandeld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er voldoende bewijs was dat verzoeker betrokken was bij drugshandel. De politie had waarnemingen gedaan van notoire harddrugsgebruikers die contact hadden met verzoeker en er was drugs en verpakkingsmateriaal in de woning aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning evenredig was, ook al woonden de kinderen van verzoeker bij hun moeders. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat de sluiting in stand kon blijven. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden erop gewezen dat er geen hoger beroep of verzet openstond tegen deze mondelinge uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4837
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Schilder),
en

de burgemeester van Amersfoort

(gemachtigde: mr. A.J. Braxhoven).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting de Alliantie uit Hilversum (de verhuurder)
(gemachtigden: mr. K. Sluijs en mr. M. Rotbie).

Inleiding

1. Verzoeker woont in een woning aan de [adres] te [plaats] (de woning). De verhuurder is eigenaar van de woning. Op 27 mei 2025 heeft de politie-eenheid Midden-Nederland een bestuurlijke rapportage opgesteld. De politie komt daarin tot de conclusie dat verzoeker harddrugs verhandelt in (dan wel vanuit) de woning. De burgemeester heeft op 7 augustus 2025 het besluit genomen om de woning met ingang van 14 augustus 2025 voor drie maanden te sluiten.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om in de woning te kunnen blijven wonen totdat op zijn bezwaar is beslist. De burgemeester heeft ermee ingestemd dat de woning nog niet wordt gesloten, in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.2.
De burgemeester heeft op 3 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van de burgemeester en de gemachtigden van de verhuurder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Daarnaast weegt zij de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing. Bij de vraag of er een voorziening moet worden getroffen, gaat het er niet zozeer om of de burgemeester alles nu al goed heeft gedaan, maar of de rechtsgevolgen in bezwaar in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter komt in dit geval tot de conclusie dat de sluiting in stand kan blijven.
4. Verzoeker heeft er ten eerste op gewezen dat het voornemen tot sluiting niet op een goede manier aan hem is bekend gemaakt. Het besluit is daarmee volgens hem niet zorgvuldig genomen en kan daarom niet in stand blijven. De voorzieningenrechter wijst er echter op dat verzoeker in bezwaar alsnog zijn inhoudelijke argumenten naar voren kan brengen en ziet dan ook nu geen aanleiding voor de burgemeester om af te zien van de woningsluiting. Inhoudelijk zijn er namelijk genoeg argumenten waarom de woning gesloten moet worden.
5. De politie heeft vier keer postgevat bij de woning en gezien dat notoire harddrugsgebruikers in of bij de woning een paar minuten contact hadden met verzoeker en dat er soms wat overhandigd werd. De politie heeft met een aantal van de bezoekers gesproken en zij verklaarden dat zij cocaïne van verzoeker hebben gekocht. Op 26 mei 2025 is de politie de woning van verzoeker binnengetreden. In de woning is verpakkingsmateriaal, een weegschaaltje, een nepgeweer, een bedrag aan contant geld ter hoogte van € 2.955,- en 25 gram hennep aangetroffen. Onder het tafeltje op de galerij is 64,54 gram cocaïne gevonden. De politie heeft gezien dat verzoeker de cocaïne heeft weggemoffeld onder het tafeltje. Uit een buurtonderzoek is verder gebleken dat buurtbewoners veel overlast ervaren. Dit alles samen maakt het voldoende aannemelijk dat er sprake is van handel in harddrugs.
6. Verzoeker heeft gezegd dat er geen sprake is van drugshandel en dat wat er is waargenomen niets met drugs te maken heeft, maar gezien het totaalplaatje dat volgt uit de bestuurlijke rapportage vindt de voorzieningenrechter dat niet geloofwaardig.
7. De burgemeester heeft de woning gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarbij is in het bestreden besluit gefocust op de aanwezigheid van drugs in de woning, terwijl de cocaïne niet in de woning maar op de galerij is aangetroffen. Dit maakt de sluiting echter niet onrechtmatig. In artikel 13b van de Opiumwet staat vermeld dat opgetreden kan worden als er in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel als er de drugs voor dat doel in de woning aanwezig zijn. In het kader van het laatste deel van deze bepaling, wordt de vraag opgeworpen of de cocaïne die net buiten de woning is aangetroffen meegewogen kan worden als aanwezig in de woning. Dit is op zich echter niet bepalend voor de vraag of op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting overgegaan mocht worden, omdat in ieder geval aan het eerste gedeelte van de bepaling is voldaan. Het is namelijk aannemelijk dat in de woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Voor dat deel van de bepaling is niet bepalend of de cocaïne in of net buiten de woning is aangetroffen.
De burgemeester heeft dit niet zo duidelijk verwoord in het bestreden besluit en zal daar in de beslissing op bezwaar de nodige aandacht aan moeten besteden. Dit leidt echter nu niet tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Het is namelijk zonder meer aannemelijk dat sprake is van handel in harddrugs, waarmee aan de vereisten van artikel 13b van de Opiumwet is voldaan. Uit het beleid van de gemeente volgt dat dan wordt overgegaan tot een sluiting van drie maanden.
8. Verzoeker heeft in het kader van de evenredigheid gewezen op het tijdsverloop sinds de inval in zijn woning. Hij stelt dat ingrijpen nu niet meer noodzakelijk is. De voorzieningenrechter vindt het tijdsverloop echter niet zo lang dat er nu al gekeken moet worden of ingrijpen nog noodzakelijk is. De burgemeester kan dat in de beslissing op bezwaar alsnog doen. Het is verder wel duidelijk dat de burgemeester de loop van klanten naar de woning wil stoppen. Het moet voor de omgeving ook duidelijk zijn dat de drugshandel is beëindigd. De sluiting van de woning en de bekendheid die daaraan wordt gegeven is daarvoor het aangewezen middel.
De burgemeester heeft de geschiktheid en noodzakelijkheid dan ook voldoende onderbouwd en ook gemotiveerd dat de duur van de sluiting drie maanden moet zijn.
9. Rest de vraag of de sluiting evenwichtig is. Er spelen aan de kant van verzoeker verschillende belangen. Verzoeker heeft onder andere gewezen op de omgangsregeling met zijn kinderen. De kinderen wonen echter niet bij verzoeker maar bij hun moeders. Dat zij verzoeker tijdelijk ergens anders moeten bezoeken, maakt niet dat de sluiting onevenwichtig is. Ook het standpunt van verzoeker dat hij geen alternatieve verblijfplaats heeft, maakt de sluiting niet onevenwichtig. Niet alleen is niet onderbouwd dat verzoeker daadwerkelijk moeite doet voor een alternatieve verblijfplaats maar die niet kan vinden, ook heeft de burgemeester gewezen op de mogelijkheid om via Bemoeizorg aan onderdak te komen. Tot slot kan het zo zijn dat de verhuurder de huurovereenkomst laat ontbinden. Voor zover de woningsluiting op zichzelf (dus naast de waarnemingen door de politie) echter al invloed heeft op de beslissing van de verhuurder om tot ontbinding over te gaan, dan nog leidt dat niet tot de conclusie dat de burgemeester de woning niet zou mogen sluiten. De burgemeester heeft een mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst namelijk kenbaar meegewogen in zijn besluit.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat sluiting van de woning niet onevenredig is.
10. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar zoals het nu voorligt geen redelijke kans van slagen heeft en de sluiting in stand kan blijven.
10. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen. Maar als al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoeker in de woning mag blijven. De belangen van verzoeker wegen verder ook niet op tegen het belang van de burgemeester om de aanloop van klanten bij de woning te stoppen. De belangenafweging van de voorzieningenrechter leidt dus niet tot een andere conclusie.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de woning gesloten mag worden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2025 door mr. M. van der Knijff, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
De griffier is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.