ECLI:NL:RBMNE:2025:5165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
11493274 LC EXPL 25-110
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsaansprakelijkheid van ouders voor schade veroorzaakt door minderjarige kinderen

In deze zaak vordert eiser, [eiser], schadevergoeding van de ouders van [A (voornaam)], die als minderjarige betrokken zou zijn geweest bij de beschadiging van zijn oldtimers. De schade aan de zwarte oldtimer is vastgesteld op € 13.097,04 en aan de Peugeot op € 2.227,25. Eiser stelt dat [A (voornaam)] deel uitmaakte van een groep van zeven jongeren die de schade heeft veroorzaakt. Aangezien [A (voornaam)] jonger is dan veertien jaar, kan hij niet rechtstreeks aansprakelijk worden gesteld, maar vordert eiser dat zijn ouders hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 6:169 lid 1 BW, dat ouders aansprakelijk stelt voor schade veroorzaakt door hun kinderen.

De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat [A (voornaam)] betrokken was bij de beschadiging van de zwarte oldtimer, onderbouwd door verklaringen van medeverdachten en een lijst van vastgestelde verdachten. De vordering tot schadevergoeding voor de zwarte oldtimer wordt toegewezen, terwijl de vordering voor de Peugeot wordt afgewezen wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid van [A (voornaam)]. De kantonrechter legt de aansprakelijkheid bij de ouders van [A (voornaam)], die hoofdelijk moeten betalen. Daarnaast worden buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen aan eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de ouders worden veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11493274 \ LC EXPL 25-110
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.J. Brouwer-van Vliet (ARAG SE Rechtsbijstand),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [A], hierna te noemen: [A (voornaam)] ,
beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagden, hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. J.M.M. Pater.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met acht producties;
- de conclusie van antwoord, met twee producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

Waar het in deze zaak over gaat
2.1.
[eiser] heeft twee oldtimers gestald in een opslagruimte aan de [adres] in [plaats 2] . Medio juli 2023 heeft een groep kinderen ingebroken in de opslagruimte en de oldtimers van [eiser] beschadigd. De schade aan de zwarte klassieke Austin Healy 3000 (hierna: de zwarte oldtimer) is getaxeerd op € 13.097,04 en de schade aan de Peugeot 205 (hierna: de Peugeot) op € 2.227,25.
2.2.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van de schade. Hij stelt dat [A (voornaam)] deel heeft uitgemaakt van de groep van zeven jongeren die zijn auto’s heeft beschadigd, dat de zeven jongeren de schade gezamenlijk hebben veroorzaakt en dat ieder kind daardoor aansprakelijk is voor een zevende deel van de totale schade. Omdat [A (voornaam)] jonger is dan veertien jaar en niet rechtstreeks aansprakelijk kan worden gesteld, vordert [eiser] dat de kantonrechter zijn ouders hoofdelijk en ieder afzonderlijk veroordeelt tot betaling van
€ 2.182,65, zijnde 1/7 deel van de totale schade, met rente en kosten. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
2.3.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist dat [A (voornaam)] betrokken is geweest bij de beschadiging van de auto’s en daarom dat zij gehouden zou zijn tot betaling van de schade.
Het oordeel van de kantonrechter
2.4.
De kantonrechter stelt [eiser] ten aanzien van de schade aan de zwarte oldtimer in het gelijk. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. die schade moet vergoeden. De vordering van [eiser] tot betaling van de schade aan de Peugeot zal worden afgewezen. Hierna wordt dit uitgelegd.
2.5.
[eiser] legt het plegen van een onrechtmatige daad aan zijn vordering ten grondslag. De hoofdregel is dat alle personen die deel uit maken van een groep die een onrechtmatige daad jegens een ander plegen hoofdelijk aansprakelijk zijn. [A (voornaam)] was ten tijde van de vermeende beschadiging van de auto’s onder de veertien jaar. Artikel 6:169 lid 1 BW legt in dat geval een risicoaansprakelijkheid op zijn ouders voor schade veroorzaakt door [A (voornaam)] . De kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders is door de wetgever in artikel 6:169 lid 1 BW beperkt tot schade ontstaan door actief onrechtmatig gedrag. Dat is in de tekst van dat artikel tot uitdrukking gebracht door de zinsnede ‘als een doen te beschouwen gedraging’. Ook moet de gedraging van [A (voornaam)] een toerekenbare onrechtmatige daad hebben opgeleverd, indien deze was verricht door een volwassene.
2.6.
[eiser] heeft zijn stelling dat [A (voornaam)] deel heeft uitgemaakt van de groep jongeren die zijn auto’s heeft beschadigd onderbouwd met zijn aangifte bij de politie en de resultaten van een (kleinschalig) onderzoek door de politie. Dat onderzoek heeft geresulteerd in een lijst van de vastgestelde verdachten en de verhoren van een aantal van hen. [A (voornaam)] staat op de lijst van vastgestelde verdachten. Een medeverdachte verklaart dat [A (voornaam)] samen met een andere jongen de zwarte oldtimer heeft vernield en een andere medeverdachte verklaart dat [A (voornaam)] met de golfstick de vooruit van de oude zwarte auto heeft ingeslagen.
2.7.
[gedaagde sub 1] c.s. meent dat [eiser] daarmee de betrokkenheid van [A (voornaam)] niet voldoende heeft aangetoond. [gedaagde sub 1] wijst er daarbij op dat het strafdossier waar [eiser] naar verwijst ontbreekt, dat [eiser] alleen passages aanhaalt waarbij context en verdere vragen ontbreken, dat er verder geen onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de politie [A (voornaam)] niet heeft verhoord.
2.8.
Op [eiser] ligt de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat [A (voornaam)] actief betrokken is geweest bij de beschadiging van de auto’s. Daartegenover staat dat op [gedaagde sub 1] c.s. een verzwaarde motiveringsplicht rust, in die zin dat van haar mag worden verlangd dat zij feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stelling van [eiser] .
Peugeot
2.9.
Dat [A (voornaam)] actief betrokken is geweest bij de beschadiging van de Peugeot blijkt niet uit de stukken die [eiser] heeft ingebracht. [eiser] heeft bij de politie geen aangifte gedaan van de beschadiging van de Peugeot. In de verhoren van de medeverdachten die [eiser] heeft ingebracht wordt [A (voornaam)] niet genoemd als degene die de Peugeot heeft beschadigd of dat [A (voornaam)] deel heeft uitgemaakt van het groepje jongeren dat de Peugeot heeft beschadigd. De vordering tot betaling van de schade aan de Peugeot door [gedaagde sub 1] c.s. zal daarom bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen.
Zwarte oldtimer
2.10.
Dat ligt anders voor wat betreft de zwarte oldtimer. Uit de door de politie opgestelde lijst met vastgestelde verdachten, waaronder [A (voornaam)] , en de aangehaalde verklaringen van twee medeverdachten, die beiden verklaren dat [A (voornaam)] de zwarte oldtimer heeft beschadigd, volgt dat [A (voornaam)] betrokken is geweest bij de beschadiging van deze auto. [eiser] heeft de stukken ingebracht waar hij de beschikking over heeft. Van [eiser] kan niet meer worden verwacht. In het kader van de hiervoor bedoelde verzwaarde motiveringsplicht ligt het dan op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. om haar verweer dat [A (voornaam)] niet bij de beschadiging betrokken is geweest te onderbouwen. Die onderbouwing ontbreekt. Er zou een filmpje zijn waaruit zou blijken dat [A (voornaam)] niet bij de groep is geweest, maar dat filmpje heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet ingebracht. Ook ander bewijs waaruit zou kunnen blijken dat [A (voornaam)] niet betrokken is geweest, ontbreekt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op geen enkele wijze aangetoond dat geen sprake kan zijn van betrokkenheid van [A (voornaam)] bij de beschadiging van de zwarte oldtimer. Zij heeft daarom niet voldaan aan de verzwaarde motiveringsplicht. De kantonrechter kan dan ook niet anders dan de conclusie trekken dat [A (voornaam)] betrokken is geweest bij de beschadiging van de zwarte oldtimer. [A (voornaam)] heeft daarmee een onrechtmatige daad gepleegd jegens [eiser] . Door de beschadiging is schade aan de zwarte oldtimer ontstaan, welke schade aan (onder andere) [A (voornaam)] kan worden toegerekend.
2.11.
[eiser] heeft foto’s van de beschadigde zwarte oldtimer en een offerte voor de herstelkosten van 21 november 2023 ingebracht. Uit die offerte kan worden opgemaakt dat de schade door [onderneming] is begroot op € 13.097,04. [eiser] heeft de hoogte van zijn schade met deze offerte, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. meent, voldoende onderbouwd. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Dat [eiser] de zwarte oldtimer inmiddels heeft laten repareren doet, zoals [gedaagde sub 1] c.s. stelt, niet af aan de schade zoals die in de offerte is vastgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. moet 1/7 deel van de schade en dus een bedrag van € 1.871,00 aan [eiser] betalen. Ook de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag is toewijsbaar.
Geen sprake van rauwelijks dagvaarden
2.12.
[gedaagde sub 1] c.s. is van mening dat zij rauwelijks is gedagvaard en de buitengerechtelijke incassokosten daarom niet voor haar rekening kunnen komen en de proceskosten moeten worden gecompenseerd. Zij wijst er daarbij op dat zij op
16 september 2024 nog een e-mail aan de gemachtigde van [eiser] heeft gestuurd, maar dat zij daar geen reactie op heeft gekregen en zij anderhalf jaar na het incident dan ineens onverwacht en zonder aankondiging een dagvaarding ontvangt. Een aanmaning met de hoogte van de vordering, de termijn van veertien dagen om tot betaling over te gaan en de hoogte van de buitengerechtelijke kosten die verschuldigd zijn als niet binnen die termijn wordt betaald, ontbreekt.
2.13.
[eiser] stelt dat hij meerdere pogingen heeft ondernomen om de zaak in der minne op te lossen. Hij heeft de dagvaarding pas laten uitbrengen, nadat meerdere malen contact was geweest met de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. en duidelijk werd dat een minnelijke regeling niet mogelijk was en aanmaningen om tot betaling over te gaan waren verzonden. Dat geprobeerd is om tot een minnelijke regeling te komen en [eiser] [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangemaand om te betalen volgt uit de door [eiser] overgelegde e-mail correspondentie en aanmaning van 18 juli 2024. In die aanmaning staat ook vermeld dat als [gedaagde sub 1] c.s. niet aan de sommatie voldoet een gerechtelijke procedure zal worden gestart en de buitengerechtelijke kosten op [gedaagde sub 1] c.s. zullen worden verhaald. Van rauwelijks dagvaarden zoals [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert, is daarom geen sprake.
Buitengerechtelijke kosten
2.14.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 327,40. De vordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit, maar zal worden toegewezen tot het redelijke tarief passend bij de toegewezen hoofdsom. De vordering wordt daarom tot € 280,65 toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar en zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
2.15.
[gedaagde sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 146,43
- griffierecht € 257,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2 punten x tarief € 238,00)
- nakosten € 119,00
_________
Totaal € 998,43
2.16.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beoordeling

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 1.871,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 280,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2025 tot de dag van volledige betaling;;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de proceskosten van
€ 998,43. Als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde sub 1] c.s. ook de kosten van betekening betalen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op
1 oktober 2025.
41264