ECLI:NL:RBMNE:2025:514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
11308810 AC EXPL 24-2284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming overeenkomst van opdracht tussen zorgverlener en opdrachtnemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door Juristu Incasso Juristen B.V., en [gedaagde] B.V., een zorgverlener. De zaak betreft de nakoming van een overeenkomst van opdracht waarbij [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] in de maanden november en december 2023. [eiser] vordert een betaling van € 9.012,50 voor deze werkzaamheden, terwijl [gedaagde] dit betwist en stelt dat [eiser] de facturen te laat heeft ingediend en dat hij niet alle uren heeft gewerkt zoals opgegeven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2025 is de zaak besproken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] € 8.102,50 aan [eiser] moet betalen voor de uren die vóór de schorsing van [eiser] op 14 december 2023 zijn gewerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] onvoldoende bewijs heeft geleverd om de door [eiser] opgegeven uren te betwisten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding moet worden toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 780,13 en de proceskosten van € 904,22.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kantonrechter heeft al het andere afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11308810 AC EXPL 24-2284 CFd/63200
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
verder ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.
tegen
[gedaagde] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verder ook te noemen: [gedaagde] B.V.,
vertegenwoordigd door: de heer [gemachtigde 1] en de heer [gemachtigde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2024, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het mondeling antwoord.
1.2.
Op 22 januari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was [eiser] aanwezig met mw. [A] . Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [gemachtigde 1] en de heer [gemachtigde 2] (bestuurders).
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is een zorgverlener voor onder andere gehandicaptenzorg. [eiser] stelt dat hij in de maanden november en december 2023 werkzaamheden heeft verricht in opdracht van [gedaagde] en dat [gedaagde] voor die werkzaamheden € 9.012,50 moet betalen. [gedaagde] betwist dat. De kantonrechter stelt [eiser] grotendeels in het gelijk. De beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen (volgens artikel 7:400 BW). [eiser] heeft op basis van die overeenkomst diverse werkzaamheden verricht en [gedaagde] heeft voor de door [eiser] verrichtte werkzaamheden in de maanden juli tot en met oktober 2023 aan [eiser] een vergoeding betaald. [gedaagde] betwist dat zij over de maanden daarna geld is verschuldigd aan [eiser] . Zij voert het volgende aan. [eiser] heeft de facturen over de maanden november en december 2023 niet volgens de afspraken en te laat bij [gedaagde] ingediend. Hoewel [gedaagde] voor de maanden juli tot en met oktober 2023 steeds een creditfactuur heeft gestuurd hebben partijen voor de facturatie over de maanden daarna andere afspraken gemaakt. [eiser] zou zelf een factuur indienen bij [gedaagde] op de wijze zoals in de overeenkomst van opdracht vermeld. Dat heeft hij niet (tijdig) gedaan. Pas bij dagvaarding heeft [gedaagde] twee facturen ontvangen. Dat is te laat, want [gedaagde] kan de declaraties nu niet meer indienen bij de zorgverzekeraar. Verder is [eiser] op 14 december 2023 geschorst, omdat hij seksueel contact had met een collega tijdens werktijd. Vanaf dat moment heeft hij geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagde] . De door [eiser] opgegeven uren vanaf dat moment kloppen dus niet. Ook over de door [eiser] opgegeven uren vóór 14 december 2023 heeft [gedaagde] twijfels en vraagt zij zich af of [eiser] die uren heeft gewerkt. Van cliënten en collega’s heeft [gedaagde] namelijk meldingen gekregen dat [eiser] er niet altijd was.
[gedaagde] moet € 8.102,50 aan [eiser] betalen
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] € 8.102,50 aan [eiser] moet betalen. Dat zijn de door door [eiser] opgegeven uren vóór 14 december 2023. [eiser] heeft op de facturen (productie 4 van de dagvaarding) aangegeven op welke dagen hij heeft gewerkt en hoeveel uur. [gedaagde] heeft die dagen en uren onvoldoende betwist. Zij geeft weliswaar aan dat zij meldingen heeft ontvangen dat [eiser] er niet altijd was, maar zij heeft die meldingen niet in het geding gebracht. Ze heeft ook niet aangegeven op welke dagen en uren [eiser] niet heeft gewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangegeven de zaak te willen laten rusten. Zij heeft geen behoefte om nog nadere informatie aan te leveren. Dat komt echter wel voor haar rekening en risico. Dat [eiser] de facturen te laat heeft ingediend kan [gedaagde] niet aan [eiser] tegenwerpen. Dat ontslaat haar immers niet van haar betalingsverplichting.
3.3.
De door [eiser] opgegeven uren vanaf 14 december 2023 hoeft [gedaagde] niet te betalen. [eiser] heeft niet betwist dat hij is geschorst en vanaf de datum van schorsing niet meer heeft gewerkt. Eerst gaf hij aan dat dit op 14 december was. Later gaf hij aan dat dit niet kon kloppen, omdat uit het systeem waarin de uren worden geregistreerd blijkt dat hij na 14 december nog heeft gewerkt. Volgens [gedaagde] is dat systeem niet geheel betrouwbaar, omdat uren ook vanuit huis kunnen worden ingevuld. [eiser] heeft dat vervolgens niet weersproken. [eiser] heeft nog aangevoerd dat uit appjes tussen hem en de heer [gemachtigde 1] zou blijken dat hij op 17 december is geschorst, maar uit die appjes kon de kantonrechter dat niet afleiden. De kantonrechter gaat daarom uit van 14 december 2023 als datum van de schorsing. [gedaagde] hoeft daarom het gefactureerde met betrekking tot 14 december 2023 (een bedrag van € 210), 15 december 2023 (een bedrag van € 350,00) en 17 december 2023 (een bedrag van € 350,00) niet te voldoen.
3.4.
De conclusie is dat [gedaagde] € 8.102,50 (€ 9.012,50 - € 910,00) aan [eiser] moet betalen. De wettelijke handelsrente wordt toegewezen, omdat [gedaagde] te laat is met betalen. Deze wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat [eiser] niet heeft gesteld dat [gedaagde] vanaf een eerder moment in verzuim is.
[gedaagde] moet incassokosten van € 780,13 betalen
3.5.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Als onbetwist staat vast dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat daarvoor kosten zijn gemaakt. Wel zullen de kosten worden vastgesteld op basis van de toe te wijzen hoofdsom. Dat betekent dat [gedaagde] € 780,13 aan incassokosten moet betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.6.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
kosten van de dagvaarding
115,22
griffierecht
248,00
salaris gemachtigde
406,00
(1 punt × € 406)
nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
904,22
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 8.102,50,- vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 28 augustus 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 780,13 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 904,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.