ECLI:NL:RBMNE:2025:512

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
11465714 UV EXPL 24-278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruiming in kort geding wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde ontruiming van een ligplaats met woonark, omdat er een huurachterstand van € 10.596,90 zou zijn. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang was voor de ontruiming. De kantonrechter oordeelde dat de enkele huurachterstand niet voldoende was om tot ontruiming over te gaan, vooral omdat [gedaagde] aanvoerde dat er gebreken aan de woonark waren die eerst verholpen moesten worden. [Gedaagde] had zelf de kosten voor het vervangen van een lekkend dak moeten betalen en stelde dat hij bereid was de huur te betalen zodra de gebreken waren verholpen. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende informatie was om het beroep op opschorting te beoordelen en dat de inhoudelijke discussie tussen partijen in een bodemprocedure verder onderzocht moest worden. De overige vorderingen van [eiseres] tot betaling van geldsommen werden ook afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. [Eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] werden begroot op € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11465714 UV EXPL 24-278 CFd/63200
Vonnis in kort geding van 11 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. drs. G.C.M. Schipper,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
die zelf procedeert.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het volgende processtuk:
- de dagvaarding van 13 januari 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 28 januari 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Namens [eiseres] was aanwezig de heer [A] met de gemachtigde. [gedaagde] was ook aanwezig.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiseres] een ligplaats met woonark aan de [adres] in [woonplaats] . [eiseres] stelt dat op dit moment (berekend tot en met januari 2025) sprake is van een huurachterstand van € 10.596,90. [eiseres] eist dat [gedaagde] die huurachterstand betaalt en dat [gedaagde] de ligplaats en woonark ontruimt. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Hierna wordt de beslissing toegelicht.
2.2.
Een ontruimingsvordering in kort geding is toewijsbaar, als van de verhuurder niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. En bovendien dat in zodanige mate aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden beëindigd en de huurder tot ontruiming zal worden veroordeeld, dat het in de gegeven omstandigheden – rekening houdend met de belangen van beide partijen – gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door een ontruimingsvordering in kort geding toe te wijzen. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft [eiseres] gewezen op de grote huurachterstand en dat deze steeds verder oploopt. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt de enkele omstandigheid dat sprake is van een oplopende huurachterstand in dit geval niet zonder meer een voldoende spoedeisend belang mee bij het nu al ontruimen van de ligplaats en woonark door [gedaagde] . [eiseres] heeft geen bijzonder belang gesteld bij het nu al kunnen beschikken over de ligplaats en woonark. Ook is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] de huur niet zal kunnen betalen en dat [eiseres] om die reden haar schade wenst te beperken.
2.3.
Daar komt bij dat ook niet voldoende aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure wordt toegewezen. [gedaagde] voert als verweer dat hij de huur niet betaalt omdat er gebreken zijn aan de woonark die eerst moeten worden verholpen. Zodra die gebreken verholpen zijn, is hij bereid de huurbetaling te hervatten, temeer omdat er geen sprake is van betalingsonmacht bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Vanaf 2022 zit [gedaagde] met een lekkend dak. Hij heeft het dak zelf moeten vervangen en daarvoor € 3.600,- betaald. Het dak lekt echter nog steeds. [eiseres] weigert het dak te vervangen en [gedaagde] wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Daarnaast is mondeling afgesproken dat het gehuurde gemeubileerd wordt verhuurd. Als de wasmachine kapot is moet [eiseres] die vervangen, maar dat doet zij niet. [eiseres] betwist dat er sprake is van gebreken en dat de woning gemeubileerd wordt verhuurd. De kantonrechter heeft op dit moment onvoldoende informatie om het beroep op opschorting te kunnen beoordelen, maar wel is voldoende duidelijk geworden dat deze inhoudelijke discussie partijen verdeeld houdt. Dit zal nader moeten worden uitgezocht in een eventuele bodemprocedure en maakt in ieder geval dat toewijzing van de ontruimingsvordering in kort geding een brug te ver is.
2.4.
[eiseres] voert aan dat [gedaagde] , anders dan geldt voor de ligplaats, geen beroep kan doen op huurbescherming voor de woonark. Deze vraag kan in dit kort geding vooralsnog in het midden blijven, aangezien de kantonrechter de standpunten van [gedaagde] zoals die naar voren zijn gebracht tijdens de mondelinge behandeling zodanig begrijpt dat [gedaagde] in deze procedure een beroep doet op opschorting (volgens artikel 6:262 BW)
2.5.
De conclusie is dat de vordering tot ontruiming wordt afgewezen.
De overige vorderingen
2.6.
De overige vorderingen hebben betrekking op betaling van geldsommen. Een spoedeisend belang is ook hier niet aanwezig, omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij in financiële problemen dreigt te komen. Bovendien is onvoldoende duidelijk of en zo ja in hoeverre [gedaagde] een beroep kan doen op (al dan niet gedeeltelijke) opschorting van zijn betalingsverplichting. De vordering tot betaling van de huur en de daaraan gerelateerde vorderingen worden daarom ook afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.7.
[eiseres] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat [gedaagde] op de mondelinge behandeling is verschenen, wijst de kantonrechter ambtshalve een bedrag van € 50,- aan verletkosten toe.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 50,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.