In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de kantonrechter. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], heeft werkzaamheden uitgevoerd in de woning van de gedaagden, [gedaagden c.s]. De eiser vordert betaling van vier onbetaalde facturen ter hoogte van € 5.536,-. De gedaagden hebben in hun incidentele conclusie aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat hun tegenvordering hoger is dan de competentiegrens van € 25.000,-. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van de eiser en de tegenvordering van de gedaagden samenhangen met dezelfde aannemingsovereenkomst. Hierdoor is de kantonrechter bevoegd om ook de tegenvordering te behandelen, ondanks dat deze hoger is dan de competentiegrens. De incidentele vordering van de gedaagden is afgewezen, en zij zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van € 225,-. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord door de gedaagden op 15 oktober 2025.