4.3.Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek ‘14Heuvel’ ziet op een vernieling op 18 mei 2021 om 04:39 uur van een raam aan een woning aan de [adres] in [woonplaats] en een brandstichting op 20 mei 2021 om 02:27 uur in diezelfde woning. Gedurende het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt, waaronder de verdachte. Uit camerabeelden blijkt dat bij de vernielingen twee personen betrokken waren en bij de brandstichting één persoon. De verdachte is pas later in beeld gekomen nadat zijn telefoon, die door anderen was gestolen, is onderzocht. Op de telefoon zijn gesprekken aangetroffen die kunnen duiden op het aansturen van anderen voor het vernielen van en/of brandstichten bij woningen.
De rol van de verdachte volgens de officier van justitie
Uit het onderzoek volgt volgens de officier van justitie dat de verdachte de opdrachtgever is geweest die (onder andere) ene “ [A] ” heeft gevraagd om tegen betaling bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] een steen door de ruit te gooien en daar brand te stichten. Zonder zijn opdracht hadden de ten laste gelegde feiten niet plaatsgevonden.
Verklaring van de verdachte
De verdachte ontkent op de terechtzitting de aan hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De verdachte verklaart dat hem gevraagd is om iets te regelen, maar dat hij nooit een adres heeft gekregen en dus ook nooit iemand op pad heeft gestuurd naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van de vernieling op 18 mei 2021 en de brandstichting op 20 mei 2021 dient te worden vrijgesproken en licht dat als volgt toe.
De rechtbank stelt op basis van het dossier, waaronder de chatgesprekken op de telefoon van de verdachte, en het verhandelde ter zitting de volgende tijdlijn vast.
17 mei 2021 rond 17:39
- verdachte voert op 17 mei 2021 een gesprek met ene [A] (hierna: [A] ) waarin hij vraagt of [A] in [woonplaats] is en op de vraag “
watdan” reageert de verdachte met “
Vogeltje 75, euro”. Het gesprek gaat verder:
( [verdachte] =de verdachte, [A] = [A] ):
• [verdachte] :
Betaald iemand
• [A] :
Voor wanneer?
• [verdachte] :
Vandaag of morgen
• [verdachte] :
Bij brandweer in [woonplaats]
• [A] :
Morgen garantuee
• [A] :
Bij wie ist
• [verdachte] :
Zo Hollandse vrouw ze heeft [B] en [C] gesnitcht
• [A] :
Mijn [B] ?
• [verdachte] :
Broer van [D]
• [A] :
ohh […]
• [A] :
Ik doe morgen
18 mei 2021 04:39
Op 18 mei 2021 om 04:39 uur wordt de ruit op de [adres] vernield doordat er een steen tegenaan wordt gegooid. Uit de aangifte van de bewoonster en de verklaring van haar dochter volgen de vermoedens dat het een wraakactie betreft in verband met het verstrekken van camerabeelden in een ander onderzoek. De woning aan de [straat] ligt op 630 meter afstand van de […] in [woonplaats] .
18 mei 2021 09.30
Op 18 mei 2021 om 9:30 uur vraagt [A] via WhatsApp in hetzelfde gesprek “
adres?”
18 mei 2021 22.27
Op 18 mei 2021 om 22:27 uur vraagt de verdachte in hetzelfde gesprek met [A] “
Ga je?”.
20 mei 2021 02:26
Op 20 mei 2021 om 02:26 vindt de brandstichting van de woning aan de [adres] in [woonplaats] plaats.
De rol van de verdachte
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte [A] heeft gevraagd ‘
een Vogeltje te gooien” voor 75 euro. Hoewel verdachte niet heeft willen zeggen wat hij hiermee bedoelde, is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat dit tenminste om een vernieling gaat. Uit de inhoud van het WhatsApp-gesprek, in combinatie met de verklaringen van aangeefster en haar dochter, volgt verder dat dit dat moet gebeuren bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
De rechtbank komt echter, anders dan de officier van justitie, niet tot de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk als opdrachtgever (en dus als medepleger) heeft gefungeerd van de vernieling of de brandstichting. [A] vraagt namelijk pas ná de vernieling om het adres, waarbij de verdachte pas weer daarna aan hem vraagt of hij gaat. Dat duidt erop dat de verdachte deze [A] niet op pad heeft gestuurd voor de vernieling. Ook voor het op pad sturen van [A] voor de brandstichting bevat het dossier onvoldoende bewijs. Anderhalve dag na de vraag van de verdachte aan [A] “
Ga je?” wordt weliswaar brand gesticht, maar nergens in de berichten wordt door de verdachte een adres genoemd. Bovendien lijkt “
een Vogeltje gooien” voor 75 euro niet direct te slaan op een brandstichting in een woning.
Daar komt bij dat de politie niet heeft geïdentificeerd wie [A] is, alsook dat de uitvoerders van de vernieling en van de brandstichting (vooralsnog) onbekend zijn. Zodoende kan de rechtbank niet vaststellen dat deze [A] de opdracht, zo hij die al heeft gekregen van de verdachte, ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd. In het dossier ziet de rechtbank verder geen concrete informatie waaruit blijkt dat de verdachte opdrachtgever van de vernieling of de brandstichting is geweest. De diverse MMA-meldingen uit juli en augustus 2021 en de andere WhatsApp-gesprekken op de telefoon van de verdachte bevatten weliswaar aanwijzingen dat de verdachte loopjongens voor vernielingen of brandstichtingen aanstuurde, maar niet dat hij dat ook heeft gedaan voor de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Evenals de raadsman, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte een opdracht heeft willen geven voor – ten minste – een vernieling, maar kan de rechtbank niet vaststellen dat deze opdracht ook is doorgezet door de verdachte.
Conclusie
Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.