ECLI:NL:RBMNE:2025:5012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
16.005895.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens vernieling en brandstichting

In de strafzaak van de verdachte, geboren in 1998, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van vernieling en brandstichting, gepleegd op respectievelijk 18 en 20 mei 2021. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. Tijdens de zitting op 8 september 2025 ontkende de verdachte de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als opdrachtgever van de vernieling en brandstichting aan te merken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij de feiten heeft gepleegd en sprak hem vrij van de beschuldigingen. De beslissing is genomen op basis van de beschikbare bewijsstukken, waaronder chatgesprekken en verklaringen van betrokkenen, die niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16.005895.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 22 september 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1998] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van
8 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. G.A. Hoppenbrouwers;
  • de advocaat van de verdachte: mr. A.C. Vingerling.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1
zich op 18 mei 2021 te Hilversum, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een raam toebehorende aan [aangeefster] ;
feit 2
zich op 20 mei 2021 te [woonplaats] , samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een woning aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
De officier van justitie eist dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, wordt opgelegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 4.3.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek ‘14Heuvel’ ziet op een vernieling op 18 mei 2021 om 04:39 uur van een raam aan een woning aan de [adres] in [woonplaats] en een brandstichting op 20 mei 2021 om 02:27 uur in diezelfde woning. Gedurende het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt, waaronder de verdachte. Uit camerabeelden blijkt dat bij de vernielingen twee personen betrokken waren en bij de brandstichting één persoon. De verdachte is pas later in beeld gekomen nadat zijn telefoon, die door anderen was gestolen, is onderzocht. Op de telefoon zijn gesprekken aangetroffen die kunnen duiden op het aansturen van anderen voor het vernielen van en/of brandstichten bij woningen.
De rol van de verdachte volgens de officier van justitie
Uit het onderzoek volgt volgens de officier van justitie dat de verdachte de opdrachtgever is geweest die (onder andere) ene “ [A] ” heeft gevraagd om tegen betaling bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] een steen door de ruit te gooien en daar brand te stichten. Zonder zijn opdracht hadden de ten laste gelegde feiten niet plaatsgevonden.
Verklaring van de verdachte
De verdachte ontkent op de terechtzitting de aan hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De verdachte verklaart dat hem gevraagd is om iets te regelen, maar dat hij nooit een adres heeft gekregen en dus ook nooit iemand op pad heeft gestuurd naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van de vernieling op 18 mei 2021 en de brandstichting op 20 mei 2021 dient te worden vrijgesproken en licht dat als volgt toe.
De rechtbank stelt op basis van het dossier, waaronder de chatgesprekken op de telefoon van de verdachte, en het verhandelde ter zitting de volgende tijdlijn vast.
17 mei 2021 rond 17:39
- verdachte voert op 17 mei 2021 een gesprek met ene [A] (hierna: [A] ) waarin hij vraagt of [A] in [woonplaats] is en op de vraag “
watdan” reageert de verdachte met “
Vogeltje 75, euro”. Het gesprek gaat verder:
( [verdachte] =de verdachte, [A] = [A] ):
• [verdachte] :
Betaald iemand
• [A] :
Voor wanneer?
• [verdachte] :
Vandaag of morgen
• [verdachte] :
Bij brandweer in [woonplaats]
• [A] :
Morgen garantuee
• [A] :
Bij wie ist
• [verdachte] :
Zo Hollandse vrouw ze heeft [B] en [C] gesnitcht
• [A] :
Mijn [B] ?
• [verdachte] :
Broer van [D]
• [A] :
ohh […]
• [A] :
Ik doe morgen
18 mei 2021 04:39
Op 18 mei 2021 om 04:39 uur wordt de ruit op de [adres] vernield doordat er een steen tegenaan wordt gegooid. Uit de aangifte van de bewoonster en de verklaring van haar dochter volgen de vermoedens dat het een wraakactie betreft in verband met het verstrekken van camerabeelden in een ander onderzoek. De woning aan de [straat] ligt op 630 meter afstand van de […] in [woonplaats] .
18 mei 2021 09.30
Op 18 mei 2021 om 9:30 uur vraagt [A] via WhatsApp in hetzelfde gesprek “
adres?”
18 mei 2021 22.27
Op 18 mei 2021 om 22:27 uur vraagt de verdachte in hetzelfde gesprek met [A] “
Ga je?”.
20 mei 2021 02:26
Op 20 mei 2021 om 02:26 vindt de brandstichting van de woning aan de [adres] in [woonplaats] plaats.
De rol van de verdachte
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte [A] heeft gevraagd ‘
een Vogeltje te gooien” voor 75 euro. Hoewel verdachte niet heeft willen zeggen wat hij hiermee bedoelde, is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat dit tenminste om een vernieling gaat. Uit de inhoud van het WhatsApp-gesprek, in combinatie met de verklaringen van aangeefster en haar dochter, volgt verder dat dit dat moet gebeuren bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
De rechtbank komt echter, anders dan de officier van justitie, niet tot de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk als opdrachtgever (en dus als medepleger) heeft gefungeerd van de vernieling of de brandstichting. [A] vraagt namelijk pas ná de vernieling om het adres, waarbij de verdachte pas weer daarna aan hem vraagt of hij gaat. Dat duidt erop dat de verdachte deze [A] niet op pad heeft gestuurd voor de vernieling. Ook voor het op pad sturen van [A] voor de brandstichting bevat het dossier onvoldoende bewijs. Anderhalve dag na de vraag van de verdachte aan [A] “
Ga je?” wordt weliswaar brand gesticht, maar nergens in de berichten wordt door de verdachte een adres genoemd. Bovendien lijkt “
een Vogeltje gooien” voor 75 euro niet direct te slaan op een brandstichting in een woning.
Daar komt bij dat de politie niet heeft geïdentificeerd wie [A] is, alsook dat de uitvoerders van de vernieling en van de brandstichting (vooralsnog) onbekend zijn. Zodoende kan de rechtbank niet vaststellen dat deze [A] de opdracht, zo hij die al heeft gekregen van de verdachte, ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd. In het dossier ziet de rechtbank verder geen concrete informatie waaruit blijkt dat de verdachte opdrachtgever van de vernieling of de brandstichting is geweest. De diverse MMA-meldingen uit juli en augustus 2021 en de andere WhatsApp-gesprekken op de telefoon van de verdachte bevatten weliswaar aanwijzingen dat de verdachte loopjongens voor vernielingen of brandstichtingen aanstuurde, maar niet dat hij dat ook heeft gedaan voor de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
Evenals de raadsman, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte een opdracht heeft willen geven voor – ten minste – een vernieling, maar kan de rechtbank niet vaststellen dat deze opdracht ook is doorgezet door de verdachte.
Conclusie
Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. J.P. Verboom en mr. M.S. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een raam/ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 2
hij op of omstreeks 20 mei 2021 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres] , immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof, te weten benzine, althans een brandbare vloeistof, door de brievenbus van/naast de voordeur naar binnen gegoten en/of over/naast die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof opzettelijk met (open) vuur in aanraking gebracht ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, (alle goederen in en om) die woning en/of aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen te duchten was.