ECLI:NL:RBMNE:2025:4989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/3337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanmelding voor veiligheidsonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet tijdig heeft beslist op zijn aanmelding voor een veiligheidsonderzoek bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van 3 oktober 2024. Eiser heeft op 20 maart 2025 een ingebrekestelling gestuurd, omdat de beslistermijn van acht weken was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, aangezien verweerder niet betwist dat er sprake is van niet tijdig beslissen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 194,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanmelding voor een veiligheidsonderzoek bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van 3 oktober 2024.
Verweerder heeft een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zich aangemeld voor een veiligheidsonderzoek op 3 oktober 2024. Verweerder moet binnen acht weken beslissen op het veiligheidsonderzoek. Eiser heeft verweerder op 20 maart 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling was verstreken. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij niet betwist dat er sprake is van niet tijdig beslissen. De vertraging in de behandeling van het veiligheidsonderzoek van eiser is te wijten aan de behandeling van een groot aantal veiligheidsonderzoeken en daaraan gerelateerde bezwaarprocedures. Verweerder verzoekt de rechtbank om hem een termijn van vier weken te gunnen waarbinnen het besluit moet zijn genomen.
6. Het verweerschrift van verweerder dateert van 24 juni 2025. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder een termijn van twee weken op te leggen waarbinnen het besluit moet zijn genomen.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is verder niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).