ECLI:NL:RBMNE:2025:4969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
11312585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over inbreuk op merkenrecht en bewijslevering in civiele procedure tussen supermarkt en groothandel

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of de eisende partij, een supermarkt, inbreuk maakt op het merkenrecht van de gedaagde partij, een groothandel, door de verkoop van ijsjes van het merk [familienaam van C en D]. De kantonrechter heeft op 23 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin hij oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de vraag te beantwoorden. De eisende partij krijgt de gelegenheid om bewijs te leveren van de inbreuk, terwijl de gedaagde partij moet onderbouwen dat zij gerechtigd was de producten op de markt te brengen. De procedure is gestart met een dagvaarding en heeft verschillende processtukken gekend, waaronder een incidentele conclusie tot vrijwaring en een mondelinge behandeling. De eisende partij vordert een schadevergoeding van € 6.713,65, terwijl de gedaagde partij in reconventie een bedrag van € 2.327,15 vordert. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor nadere bewijslevering en verduidelijking van de rechten van de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11312585 MC EXPL 24-5967 BmR/842
Vonnis van 23 juli 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [plaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. Debije,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: Eurolawyers & Associates.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding - incidentele conclusie tot vrijwaring - conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident - vonnis van 15 januari 2025 in het incident - de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie - mondelinge behandeling van 24 juni 2025.
1.2.
De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert te [plaats 1] een supermarkt voor onder meer tropische levensmiddelen. [gedaagde] is een groothandel en toeleverancier voor [eiseres] .
2.2.
[eiseres] heeft van [gedaagde] in het najaar van 2023 een hoeveelheid ijsjes van het merk [familienaam van C en D] (Suriname) gekocht voor een prijs van € 9.515,70. [eiseres] heeft voormeld bedrag aan [gedaagde] betaald.
2.3.
[gedaagde] heeft op haar beurt gesteld de [familienaam van C en D] ijsjes gekocht en geïmporteerd te hebben vanuit Suriname van [onderneming 1] N.V, gevestigd te [plaats 3] . [gedaagde] verwijst daarvoor naar een e-mail van 20 januari 2022 van de Managing Director [A] van [onderneming 1] N.V., gericht aan [onderneming 2] (een Belgische onderneming) en cc aan [gedaagde] , waarin de heer [B] (directeur van [gedaagde] ) als een van de ‘partners’ van [onderneming 1] N.V. wordt bestempeld:
“In navolging van ons telefoongesprek van gister, hebben wij één van onze partners in Nederland, dhr [B] , bereid gevonden om van de verschillende melkijsjes elk 2 klaar te zetten.”
2.4.
Bij brief van 31 oktober 2023 van advocatenkantoor [onderneming 3] , namens [C] en [D] , medemerkhouders van verschillende Uniemerken en Benluxmerken van [familienaam van C en D] is [eiseres] gesommeerd om zich onmiddellijk te onthouden van ieder gebruik van de [familienaam van C en D] -merkrechten voor producten die geen frisdranken zijn en die producten ook niet langer in de handel te brengen. De brief bevat onder meer de volgende tekst:
“(..) Exploitatierechten van Cliënten als medehouders
De [familienaam van C en D] -merken behoren verschillende merkhouders toe en zijn in gemeenschappelijke eigendom. Cliënten hebben met de andere merkhouders afspraken gemaakt met betrekking tot de verschillende markten waarop bepaalde goederen, die voorzien zijn van de [familienaam van C en D] -merken, aangeboden en verhandeld mogen worden.
Een belangrijke afspraak tussen de merkhouders is dat slechts frisdranken voorzien van [familienaam van C en D] -merken in de Europese Economische Ruimte ("EER”), waartoe Nederland behoort, mogen worden verhandeld. Andere producten, zoals brood, ijs en snacks, mogen niet onder de [familienaam van C en D] -merken verhandeld worden. Van deze afspraak bent u zich mogelijk niet bewust geweest.(..)”
2.5.
[eiseres] heeft voormelde brief van [onderneming 3] aan [gedaagde] er hand gesteld en vervolgens bij brief van 16 december 2023 onder verwijzing naar de brief van [onderneming 3] verzocht over te gaan tot vergoeding van de nog niet verkochte ijsjes. Uiteindelijk is [gedaagde] bij brief van 23 april 2024 door de gemachtigde van [eiseres] verzocht de restantvoorraad terug te nemen en te vergoeden.
2.6.
Bij e-mail van 7 mei 2024 antwoordt [gedaagde] als volgt:
“Ik ben het zeker niet eens met hetgeen dat door uw client gesteld wordt en heb hier ook overduidelijke bewijzen van. Ook vertikt uw client volledig niet gerelateerde facturen aan mij over te maken. Klaarblijkelijk is uw client degene die niet snapt hoe overeenkomsten in elkaar zitten.”
2.7.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] ook andere goederen geleverd en gefactureerd voor een bedrag van € 2.327,15.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen € 6.713,65 (bestaande uit € 5.597,15 aan hoofdsom, en € 1.116,50 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 2 mei 2024 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten primair op grond van artikel 1019h Rv, subsidiair conform het liquidatietarief.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] aan haar inbreukmakende [familienaam van C en D] producten heeft verkocht en geleverd hetgeen als onrechtmatige daad in de onderlinge verhouding tot [eiseres] toerekenbaar is aan [gedaagde] en haar verplicht tot vergoeding van de schade. De schade bestaat uit de restantvoorraad ten bedrage van € 7.924,30 voor 119 dozen ijslolly’s en 20 literbakken ijs. Daar strekt op in mindering een bedrag van € 2.327,15 voor door [gedaagde] andere aan [eiseres] geleverde maar nog niet betaalde goederen. [eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiseres] om aan [eiseres] te voldoen € 2.327,15 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2025 met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde] dat [eiseres] jegens [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, door het verschuldigde bedrag ad € 2.327,15, ondanks sommaties, onbetaald te laten. [gedaagde] maakt ook aanspraak op de wettelijk rente.
3.6.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
De (eerste) vraag die voorligt is of [eiseres] met de (voorgenomen) verkoop van de door [gedaagde] geleverde [familienaam van C en D] ijsjes in haar supermarkt inbreuk maakt of heeft gemaakt op het merkenrecht, zoals in de brief van [onderneming 3] van 31 oktober 2023 omschreven, en aldus gehouden was de verkoop te staken. Voor zover [gedaagde] , zoals zij stelt, het recht heeft verkregen om de ijsjes in Nederland te verhandelen, dan is er geen sprake van een inbreuk en dient de vordering van [eiseres] te worden afgewezen. Een mogelijke aanwijzing daarvoor is dat [gedaagde] stelt de ijsjes te hebben gekocht en geïmporteerd van [onderneming 1] N.V, gevestigd te [plaats 3] . Indien echter [gedaagde] ten onrechte de [familienaam van C en D] ijsjes op de Nederlandse markt heeft gebracht dan geldt dat ook [eiseres] niet het recht had de ijsjes in haar supermarkt te verkopen. De vordering van [eiseres] komt dan voor toewijzing in aanmerking. Het beroep van [eiseres] in conventie op verrekening met de facturen van [gedaagde] , zoals deze door [gedaagde] in reconventie is gevorderd, is dan ook toewijsbaar. Het gevolg is dat de vordering in reconventie dan zal moeten worden afgewezen.
4.2.
Het is in beginsel aan [eiseres] te bewijzen dat sprake is van een inbreuk op het merkenrecht. De brief van [onderneming 3] is daarvoor zonder nadere toelichting vooralsnog onvoldoende. De brief vermeldt immers dat geen toestemming zou zijn gegeven voor het (laten) verhandelen van kerstbroden en snacks en sommeert [handelsnaam] zich vervolgens te onthouden van ieder gebruik van de [familienaam van C en D] -merkrechten voor producten die geen frisdranken zijn, waaronder (maar niet beperkt tot) kerstbroden gebak en snacks. Aan het product ijs wordt niet (specifiek) gerefereerd. Verder wordt in de brief gerefereerd aan meerdere merkhouders (nog 3) naast [C] en [D] en vormen die rechten, de brief van [onderneming 3] volgend, gemeenschappelijk eigendom van alle merkhouders. Gesteld is dat die merkgerechtigden een onderlinge (interne) afspraak hebben gemaakt dat slechts frisdranken in de Europese Economische Unie, waartoe Nederland behoort, mogen worden verhandeld. Dat die afspraak tussen de merkgerechtigden zou zijn gemaakt blijkt vooralsnog nergens uit. Het had op de weg van [eiseres] gelegen nadere verduidelijking te verkrijgen over de bevoegdheid van de in de brief genoemde [C] en [D] tot het inroepen van een verbod tot verdere verkoop van de ijsjes in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 april 2023 nr. C-686/21, waarin de vraag of unanimiteit tussen de medehouders dan wel een meerderheid is vereist voor verlening (lees: ook geen toestemming) van een licentie, hetgeen volgens het Hof wordt bepaald door het toepasselijke nationale recht. Daarnaast had verduidelijking moeten worden gevraagd welke merken-rechterlijke overtreding precies ziet op de verkoop van de door [gedaagde] aan [eiseres] geleverde ijsjes.
4.3.
[eiseres] wordt in de gelegenheid gesteld die verduidelijking, zo nodig via [onderneming 3] , alsnog te verschaffen.
4.4.
Aan de andere kant kan [gedaagde] niet volstaan met de enkele mededeling dat zij gerechtigd was de ijsjes te importeren en op de markt te brengen. De e-mail van 22 januari 2022, waaraan [gedaagde] refereert (rechtsoverweging 2.3) is daarvoor onvoldoende. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [eiseres] had van [gedaagde] verwacht mogen worden haar stelling dat zij gerechtigd was om ijs van [familienaam van C en D] op de markt te brengen deugdelijk te onderbouwen. [gedaagde] zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld (gedocumenteerd) uit te leggen hoe een en ander is verlopen. Heeft [gedaagde] een overeenkomst tot levering van ijsjes (rechtstreeks) gesloten met [onderneming 1] N.V en onder welke voorwaarden of met een tussenhandelaar? Is een en ander schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst en/of correspondentie en/of bestelformulier en/of factuur?
4.5.
[gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld deze informatie alsnog te verschaffen en documenten daartoe te overleggen, zo nodig aan de hand van een (nadere) verklaring van [onderneming 1] N.V.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 20 augustus 2025 te 11.00 uur, waar
[eiseres]zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen onder rechtsoverweging 4.2 is overwogen en waar
[gedaagde]zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen onder rechtsoverweging 4.4 is overwogen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.