ECLI:NL:RBMNE:2025:4947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
UTR 25/1478
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen opschorting uitkering en terug te betalen bedragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 16 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder: het eerste besluit van 6 september 2024, waarin werd besloten om af te zien van verdere invordering van een vordering, en het tweede besluit van 26 september 2024, waarin de uitkering van eiser werd opgeschort. De rechtbank oordeelt dat de schriftelijke mededeling over de hoogte van terug te betalen bedragen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser geen belang heeft bij de behandeling van het bezwaar tegen de opschorting van zijn uitkering, omdat deze opschorting niet is geëffectueerd en de betaling van de uitkering niet is onderbroken. De rechtbank verwijst naar relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en concludeert dat eiser geen gelijk krijgt in deze procedure. De uitspraak wordt gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en griffier N.J. Biswane. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van verweerder om eisers bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder eisers bezwaren niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 6 september 2024 (het primaire besluit 1) heeft verweerder besloten om af te zien van verdere invordering van de vordering met nummer [nummer] ten hoogte van € 2.409,36. Verweerder heeft hierbij een overzicht opgenomen van twee andere nog openstaande vorderingen van gezamenlijk € 6.852,40.
2.1.
Met het besluit van 26 september 2024 (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten om de uitkering van eiser per 22 augustus 2024 op te schorten, omdat eiser geen medewerking heeft verleend aan onderzoek. Verweerder stelt hierdoor het recht op uitkering niet te kunnen vaststellen.
2.2.
Eiser heeft met de brief van 14 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
2.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser met het besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder richt eiser zich met het bezwaar op het besluit van 6 september 2024 niet op de kwijtschelding van de vordering met nummer [nummer] . Eiser eist een nabetaling en stelt dat de overige genoemde vorderingen niet het resultaat zijn van fraude van hem, maar dat er aan de kant van verweerder sprake is van fraude. Het bezwaar van eiser richt zich, volgens het college, daarmee feitelijk tegen de in het besluit genoemde openstaande vorderingen. Een dergelijk overzicht is niet aan te merken als een besluit in de in van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat het bezwaar op dit punt niet-ontvankelijk is.
3.1.
Ten aanzien van het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 26 september 2024 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft bij een behandeling van het bezwaar. Met dat besluit is de uitkering van eiser opgeschort. Uit het dossier is echter gebleken dat de opschorting niet is geëffectueerd en de betaling van de uitkering niet onderbroken is geweest. De opschorting kan ook voor de toekomst geen consequenties meer hebben omdat niet binnen de termijn van 8 weken na de opschorting is overgegaan tot intrekking van de uitkering. Het bezwaar is volgens verweerder daarom ook op dit punt niet-ontvankelijk.
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder het bezwaar van eiser met de gegeven motivering niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eiser is dit niet het geval. Eiser voert, kort gezegd, aan dat de door verweerder genoemde vorderingen niet bestaan en dat hij omgekeerd nog vorderingen op verweerder heeft. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte als fraudeur heeft aangemerkt en heeft uitgesloten van de bijstand.
4.1.
Uit rechtspraak de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , volgt dat een schriftelijke mededeling over de hoogte van nog terug te betalen bedragen, waarover in het verleden al besluiten zijn genomen, niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waar bezwaar tegen gemaakt kan worden. Deze rechtspraak geldt ook voor het overzicht van de nog openstaande vorderingen in het primaire besluit 1. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om af te wijken van deze rechtspraak. De rechtbank heeft in deze procedure dan geen mogelijkheid om de juistheid van de nog openstaande vorderingen te beoordelen.
4.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling in bezwaar van het primaire besluit 2. Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren daarvan voor die indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2] Met zijn bezwaar tegen de opschorting van zijn uitkering, kan eiser niets ander bereiken dan dat zijn uitkering wel tot uitbetaling zou komen. Nu de opschorting niet is geeffectueerd en de betaling van de uitkering niet onderbroken is geweest, is het resultaat dat eiser kon behalen reeds behaald. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen de opschorting.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:732