3.3.1.Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 19 augustus 2025:
Ik was op 7 juni 2025 op station Utrecht Centraal. Ik was onderweg naar Den Bosch. In de trein werd ik door een mevrouw (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) aangesproken omdat haar telefoon gestolen was.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd 250607-1821-418, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2025 nam ik de trein vanaf het station Utrecht. Toen de trein voor me stilstond, deed ik mijn iPhone in mijn linker jaszak.
Op dat moment voelde ik dat er iemand van achter hard tegen me aanduwde. Ik zag achter mij een man van ongeveer 1.75 m lang, donkere huidskleur, kort donker haar. Hij droeg een zwarte jas, een blauwe spijkerbroek en zwarte nette sneakers met een witte zool.
Hij stapte na mij de trein in. Ik voelde aan mijn jaszak en ik voelde dat mijn telefoon uit mijn zak weg was.
Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, genummerd 2025188125.1, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie de twee verdachten kort achter elkaar van de trap af komen lopen.
Ik zie dat hun gezichten op gelijke momenten naar elkaar toe gericht staan alsof zij kort met elkaar praten.
Het slachtoffer met de kinderwagen komt langsgelopen. De verdachten lijken in de richting van het slachtoffer te kijken en af en toe kijken de verdachten kort naar elkaar alsof zij communiceren.
De verdachten lopen gelijktijdig weg bij de paaltjes, nadat zij 23 seconden hier samen hebben gestaan en ogenschijnlijk onderling communiceerden.
De verdachte in het grijs (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte) loopt richting het slachtoffer.
Het slachtoffer komt teruggelopen, waarop de verdachte in het grijs direct stil blijft staan en haar voorbij laat lopen.
Ik zie dat zowel de verdachte in het grijs als verdachte in het donker (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) op afstand met het slachtoffer meelopen. Zodra het slachtoffer stil staat, staan beide verdachten ook stil.
Ik zie dat als het slachtoffer doorloopt, beide verdachten ook weer op afstand in dezelfde richting als de vrouw lopen.
Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, genummerd 2025188125, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie op de beelden dat beide verdachten het slachtoffer steeds dichter
benaderen. Ik zie dat het slachtoffer volledig is afgeleid omdat ze bezig is met haar
kinderwagen. Ik zie in de linker jaszak van het slachtoffer een voorwerp zitten. Volgens de aangifte betreft dit haar telefoon.
Ik zie op de camerabeelden dat verdachte [verdachte] met de bovenzijde van zijn lichaam naar voren rijkt in de richting van het slachtoffer.
Ik zie dat de NN verdachte zich ineens snel omdraait en weg draait van
het slachtoffer en van verdachte [verdachte] . Ik zie dat hij in zijn linkerhand een mobiele telefoon heeft.Ik zie dat de NN verdachte de mobiele telefoon in zijn linker broekzak steekt en weg loopt.
3.3.3.Bewijsoverwegingen
Op 7 juli 2025 is aangeefster op het station Utrecht Centraal beroofd van haar telefoon. Naar aanleiding van de diefstal zijn camerabeelden bekeken, waarvan screenshots in het dossier zijn opgenomen.
De raadsman heeft op basis daarvan vrijspraak bepleit en betoogd dat geen sprake is van medeplegen, maar hooguit van medeplichtigheid, als de rechtbank het standpunt van de verdediging volgt dat niet de verdachte, maar de medeverdachte de telefoon heeft weggenomen.
De rechtbank beoordeelt het verweer als volgt. Van medeplegen is sprake als er tussen verdachten sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die is gericht op het plegen van een strafbaar feit, in dit geval het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer. Uit de camerabeelden in het dossier volgt dat de verdachte die dag op het station samen met de medeverdachte optrok. Te zien is dat zij gezamenlijk het perron op komen. Vervolgens staan zij enige tijd bij elkaar en hebben ze meerdere keren onderling contact. Wanneer het slachtoffer de trein nadert om in te stappen positioneren beide verdachten zich dicht bij haar, terwijl het op het perron rustig is en er geen enkele noodzaak bestaat om zo dicht bij haar te gaan staan. Vervolgens buigt de verdachte in de richting van het slachtoffer. Blijkens de verklaring van het slachtoffer geeft de verdachte haar op dat moment een duw. Kort daarna draait de medeverdachte zich plotseling om, met een telefoon in zijn linkerhand, en loopt het perron af, zonder in de trein te stappen. De verdachte staat op dat moment nog achter het slachtoffer. De camerabeelden ondersteunen de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat uit deze beelden blijkt dat de verdachte en de medeverdachte het plan hadden het slachtoffer van haar telefoon te beroven en dat daarbij sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die gericht was op het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer.
Dat geldt ook als, zoals de verdediging heeft betoogd, de medeverdachte (en niet de verdachte) de telefoon daadwerkelijk uit de zak van het slachtoffer heeft genomen. Door vlak achter het slachtoffer te gaan staan op het moment dat de telefoon uit haar zak werd genomen, heeft de verdachte ervoor gezorgd dat andere personen op het station het zicht werd ontnomen op de wegnemingshandeling, en dat het slachtoffer werd afgeleid (zowel tijdens, als na de wegnemingshandeling) waardoor de medeverdachte de mogelijkheid had om snel weg te lopen met de telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank waren de rollen van beide verdachten inwisselbaar en had de verdachte een voldoende materiële bijdrage aan de diefstal om van medeplegen te spreken, ook als hij de telefoon niet zelf heeft weggenomen. Dat de bijdrage van de verdachte vergelijkbaar is met ‘op de uitkijk staan’ en dus moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, zoals door de verdediging bepleit, is daarmee onjuist. De verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging.
De rechtbank verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren tot vrijspraak en komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.