1.3.Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is doet zij uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom zij zich kennelijk onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het verzoek.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) – voor zover hier van belang – kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het verzoek om voorlopige voorziening en het onderliggende bezwaarschrift van 29 juli 2025 zijn gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. Uit artikel 8:1 gelezen in verbinding met artikel 7:1 van de Awb volgt dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van die wet. Volgens laatstgenoemd artikel wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht. Dat betekent dat er een verandering optreedt in iemands bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of dat het bestaan van rechten, verplichtingen of bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter houdt verweerders brief van 28 juli 2025 geen publiekrechtelijke rechtshandeling in en is die brief daarom geen besluit in de zin van de Awb. Uit de gedingstukken volgt dat verzoeker al enige tijd als vertegenwoordiger van de “bewonerscommissie woonwagencentrum [woonwagencentrum] ” optreedt en dat hij in die hoedanigheid gesprekken heeft gevoerd met de gemeente over (onder andere) het opknappen van het woonwagencentrum. Tijdens die gesprekken heeft de gemeente verzoeker meerdere malen verzocht om machtigingen over te leggen waaruit volgt dat hij namens (een deel van) de bewoners van het woonwagenkamp spreekt. Verzoeker heeft dat niet gedaan. In de brief van 28 juli 2025 staat dat de gemeente de vertegenwoordiging door verzoeker richting derden en in officiële besluitvorming zonder inzage in deze machtigingen niet langer kan blijven erkennen. Uit de brief volgt niet dat – zoals verzoeker stelt – de gemeente de bewonerscommissie niet langer als representatieve gesprekspartner erkent, maar slechts dat dit het mogelijke gevolg is van het niet overleggen van de gevraagde machtigingen. Het betreft dus een onzekere toekomstige gebeurtenis, die afhankelijk is van het al dan niet overleggen van de gevraagde machtigingen. Daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de mededeling in de brief van 28 juli 2025 niet een handeling die gericht is op rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb.
6. Daarnaast is een dergelijke mededeling – het mogelijk niet langer erkennen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van verzoeker – naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet publiekrechtelijk van aard zijn. Met deze mededeling oefent de gemeente namelijk niet een publiekrechtelijke bevoegdheid uit. Er is in dit geval dus ook geen sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling, zodat ook om die reden niet gesproken kan worden van een besluit in de zin van de Awb.
Conclusie en gevolgen
7. Omdat de brief waartegen eiser opkomt geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, is de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd om van het verzoek om voorlopige voorziening kennis te nemen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Omdat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart, wordt het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld. Er wordt daarom geen griffierecht geheven. De stelling van eiser dat op de aan hem gestuurde nota een te hoog bedrag staat, behoeft daarom geen bespreking meer.