ECLI:NL:RBMNE:2025:48

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3727
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor legalisering bijgebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eisers tegen de weigering van de omgevingsvergunning voor het legaliseren van een bijgebouw. Dit bijgebouw is gerealiseerd in het achtererf van een gemeentelijk monument. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft de vergunning geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan, dat de maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte regelt. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze weigering, waarbij zij zich beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft op 9 januari 2025 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geweigerd de vergunning te verlenen, omdat het bijgebouw in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat de strijd met het bestemmingsplan niet ter discussie staat, maar dat eisers zich beroepen op eerdere toezeggingen van het college en vergelijkbare gevallen. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen, omdat de eerdere situaties niet vergelijkbaar zijn met de huidige aanvraag.

Uiteindelijk blijft de weigering van de omgevingsvergunning in stand, en krijgen eisers geen griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: M. Bontenbal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: K. Hoogenboom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het weigeren van de door hen aangevraagde omgevingsvergunning voor het legaliseren van een bijgebouw. Dit bijgebouw is gerealiseerd in het achtererf bij de als gemeentelijk monument aangewezen woning aan de [adres 1] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 18 augustus 2023 geweigerd. Met het bestreden besluit van 29 maart 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij de weigering gebleven. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
Het beroep hebben eisers aangevuld met brieven van 19 juni en 25 oktober 2024. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 21 oktober 2024.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 tijdens een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd omdat het bijgebouw in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Herziening Noordwestelijk Villagebied” en het niet bereid is om daarvan af te wijken. De strijd met het bestemmingsplan komt onder meer doordat met het bijgebouw de maximaal toelaatbare bebouwingsoppervlakte op het perceel wordt overschreden. Omdat het college verdere verdichting van het gebied onwenselijk vindt, wil het de afwijking van het bestemmingsplan niet toestaan.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat partijen er niet over van mening verschillen dat het bijgebouw in strijd is met het bestemmingsplan, vanwege onder meer het overschrijden van de toelaatbare bebouwingsoppervlakte. Tijdens de zitting is dit door eisers bevestigd. Eisers beroepen zich echter op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, op grond waarvan naar hun mening de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend had moeten worden.
Het vertrouwensbeginsel
4. Eisers beroepen zich op brieven van het college van 15 juni en 30 oktober 2009. Tijdens de zitting hebben eisers verduidelijkt dat zij uit deze brieven de toezegging hebben afgeleid dat alle bebouwing die op de plankaart is ingetekend, herbouwd zou kunnen worden en dat alleen voor nieuwe bijgebouwen die niet op de plankaart zijn ingetekend de regels van het bestemmingsplan het uitgangspunt zouden vormen. Ter ondersteuning hiervan hebben eisers ook een nader stuk met een verklaring overgelegd van de woordvoerder die destijds namens bewoners van het plangebied, in het kader van de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan, overleg heeft gevoerd met het college.
4.1.
Met de aangehaalde brief van 15 juni 2009 zijn bewoners binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Herziening Noordwestelijk Villagebied”, dat toen in voorbereiding was, uitgenodigd om te controleren of de bestaande bebouwing op de juiste wijze was ingetekend in de plankaart. In de brief is vermeld dat dit van belang is voor (ver)bouwplannen, omdat men dan met het bestemmingsplan te maken krijgt. Uit de brief van 30 oktober 2009 is af te leiden dat eisers hierop destijds hebben gereageerd en nogmaals de gelegenheid hebben gekregen om de aanpassingen in de plankaart te controleren. In het nader overgelegde stuk verklaart de woordvoerder dat de wethouder hem destijds heeft medegedeeld: “dat het opnemen van alle bebouwing, inclusief niet vergunde gebouwen en bouwwerken, op de plattegrond van het betreffende bestemmingsplan, als gevolg heeft dat die gebouwen worden gelegaliseerd.”
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank laat de inhoud van de door eisers aangehaalde brieven en de mededeling die volgens de woordvoerder destijds door de wethouder is gedaan, zich verklaren aan de hand van de systematiek zoals die in de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd. In die systematiek is de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing (hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde), mede afhankelijk gesteld van de oppervlakte aan bebouwing zoals die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingplan aanwezig was. De rechtbank wijst in dat verband op artikel 11, eerste lid, sub b, onderdelen 6 en 7, van de regels van het bestemmingsplan. [1]
4.3.
Uit de aangehaalde brieven noch uit de overgelegde verklaring is naar oordeel van de rechtbank de toezegging af te leiden dat de op de plankaart ingetekende bouwwerken, los van de regels van het bestemmingsplan, bij sloop en herbouw voor vergunningverlening in aanmerking komen. Een verklaring dat een bestaand gebouw wordt gelegaliseerd, is evenmin een toezegging dat er na de sloop opnieuw een vergunning zal worden verleend voor het terugbouwen van dat gebouw. Alleen al om die reden slaagt deze beroepsgrond niet. Ook als het beroep op het vertrouwensbeginsel zou slagen en op grond daarvan geoordeeld zou moeten worden dat sloop en herbouw van bestaande bebouwing te allen tijde voor vergunningverlening in aanmerking zou komen, kan dat eisers overigens nog niet baten. Het bijgebouw waarvoor vergunning is aangevraagd is immers in oppervlakte groter en deels op een andere plek geprojecteerd dan het inmiddels gesloopte bouwwerk zoals dat in de plankaart is ingetekend.
Het gelijkheidsbeginsel
5. Eisers hebben verwezen naar de [adres 2] , [adres 1] en [adres 3] , waar naar hun mening eerder voor vergelijkbare situaties omgevingsvergunning is verleend. Op die grond menen eisers dat hun bijgebouw nu ook voor vergunningverlening in aanmerking moet komen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit zorgvuldig onderbouwd waarom in de genoemde situaties geen sprake is van gelijke gevallen. In de situatie bij de [adres 2] en de situatie bij de [adres 1] (waar eerder aan eisers een vergunning voor een bijgebouw is verleend) slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet omdat daar toen geen sprake was van een overschrijding van de door het bestemmingsplan toegelaten bebouwingsoppervlakte. Aan de [adres 3] is sprake van een andere bestemming en kan alleen al om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De omgevingsvergunning voor het bijgebouw blijft daarmee geweigerd. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Voetnoten

1.Het artikel is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.