ECLI:NL:RBMNE:2025:4779

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
10.186521.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot beroving in vereniging en medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen door minderjarige

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010, die op 6 juni 2024 in Rotterdam samen met anderen heeft geprobeerd een horloge van een slachtoffer te stelen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 19 augustus 2025, waar de officier van justitie, mr. L.H.J. Verheijden, en de raadsman, mr. J.G. Roethof, aanwezig waren. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot afpersing als de poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich goed hadden voorbereid op de beroving, inclusief het gebruik van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de cumulatieve/alternatieve tenlastelegging van poging tot afpersing in vereniging en/of poging tot diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 95 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 40 uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen vuurwapen onttrokken wordt aan het verkeer.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat er een laag recidiverisico is. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de jeugdreclassering als belangrijk geacht voor de toekomst van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 10.186521.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2010] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H.J. Verheijden en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, advocaat te Arnhem, en de heer M. Plak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
1. primair
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, heeft geprobeerd om door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een horloge
en/of
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, heeft geprobeerd om, door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] een horloge van hem te stelen;
1. subsidiair
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, een afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging heeft voorbereid door opzettelijk daarvoor voorwerpen te verwerven, vervaardigen of voorhanden te hebben;
2.
op 6 juni 2024 te Rotterdam, samen met één of meer anderen, een pistool voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De feiten zijn door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 19 augustus 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 juni 2024, genummerd 2406071546.VHR, opgemaakt door de politie eenheid Rotterdam, houdende de verklaring van [verdachte] , doorgenummerde pagina 65, zesde alinea/antwoord;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 6 juni 2024, genummerd PL1700-2024185934-20, opgemaakt door de politie eenheid Rotterdam, houdende de verklaring van [slachtoffer] , doorgenummerde pagina 29;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2024, genummerd 2406080820.AMB, opgemaakt door de politie eenheid Rotterdam, houdende de bevindingen van de verbalisant, doorgenummerde pagina’s 39 t/m 43;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2024, genummerd 2406071932.AMB, opgemaakt door de politie eenheid Rotterdam, houdende de bevindingen van de verbalisant, doorgenummerde pagina’s 50 t/m 51 en 111 t/m 125;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek vuurwapen van 11 juni 2024, genummerd PL1700-2024185934-42, opgemaakt door de politie eenheid Rotterdam, houdende de bevindingen van de verbalisant, doorgenummerde blad 1.
Bewijsoverweging
Poging tot afpersing en/of poging tot diefstal met geweld
Aan [verdachte] is de poging om aangever van zijn horloge te beroven tenlastegelegd in een cumulatieve/alternatieve variant, namelijk – kort gezegd – een poging tot afpersing in vereniging en/of een poging tot diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank ziet zich hierbij voor de vraag gesteld waar het opzet bij de beroving op was gericht.
Zoals volgt uit de bewijsmiddelen, was het de bedoeling om aangever daadwerkelijk van zijn horloge te beroven. De rechtbank overweegt hierbij dat – wat betreft de bewezenverklaring en de juridische kwalificatie daarvan – een poging tot afpersing in vereniging en/of een poging tot diefstal met geweld in vereniging zodanig aan elkaar verwant zijn, dat in het midden kan blijven op welke van de beide delicten het opzet van [verdachte] was gericht.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de cumulatief/alternatief tenlastegelegde poging tot afpersing in vereniging en/of de poging tot diefstal met geweld in vereniging.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
1
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een horloge, dat aan die [slachtoffer] toebehoorde,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen afpersing,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een horloge, dat aan [slachtoffer] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen diefstal,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 6 juni 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Retay, type P114, kaliber 7.65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De eendaadse samenloop van
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 94 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarde;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de door de officier van justitie geformuleerde strafeis, maar dat, conform het advies van de Raad, kan worden volstaan met een proeftijd van één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van een horloge van het slachtoffer [slachtoffer] . [verdachte] heeft in een chatgesprek aan iemand gevraagd of hij nog een klus voor hem had. In de chatgroep is vervolgens besproken dat [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] in Rotterdam het slachtoffer met behulp van een pistool van zijn horloge zouden beroven. [verdachte] en [medeverdachte] zijn in een auto naar Rotterdam gebracht, kregen een foto van het slachtoffer te zien en de locatie waar ze naar toe moesten. Ook hebben ze instructies gekregen hoe ze het horloge van het slachtoffer moesten afpakken, namelijk door te dreigen met het vuurwapen dat zij hadden meekregen en hem op zijn hoofd te slaan als hij niet meewerkte. Vlakbij de locatie waar ze moesten zijn, hebben [verdachte] en [medeverdachte] gezichtsbedekkende kleding en handschoenen aangedaan en zijn zij langs de winkel van het slachtoffer gelopen. Zij troffen het slachtoffer daar niet aan en zijn weggegaan. Het vuurwapen dat [verdachte] bij zich had, betrof een goed functionerend gaspistool dat was omgebouwd en daardoor geschikt was gemaakt om kogelpatronen mee af te vuren.
De rechtbank vindt het heel kwalijk en zorgelijk dat [verdachte] , die dertien jaar oud was ten tijde van de feiten, dit heeft gedaan. Hij heeft zelf het initiatief genomen voor deze ‘klus’, waarbij men planmatig te werk is gegaan, en heeft zich niet op enig moment uit zichzelf teruggetrokken. [verdachte] heeft snel geld willen verdienen en laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen, maar alleen oog had voor zijn eigen financiële belangen. Het behoeft geen verdere uitleg dat het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 juli 2025 (strafblad) betreffende [verdachte] . Daaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 augustus 2025. Daarin staat dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De Raad signaleert een aantal beschermende factoren. Zo beseft [verdachte] sinds de verdenking dat het belangrijk is om op school zijn best te doen en heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ook is er vanuit school een ambulant begeleider betrokken bij [verdachte] , met wie hij een goede band heeft. Het valt op dat het [verdachte] nu goed lukt om voor zichzelf te kiezen en afstand te nemen van risicovolle situaties. Het contact met de jeugdreclasseerder is goed en [verdachte] heeft een positieve vrijetijdsbesteding. De Raad vindt de verdenking wel heel zorgelijk. De grootste motivator voor [verdachte] om het strafbare feit te plegen was materieel gewin. Vanwege de ernst van het feit is het van belang dat de jeugdreclassering betrokken blijft. De Raad denkt dat, gezien de lage kans op recidive, de geringe zorgen en omdat [verdachte] al een jaar in een toezicht loopt, de kans op herhaling met één jaar jeugdreclassering voldoende kan worden ingeperkt. Het is belangrijk dat aan [verdachte] een duidelijk signaal wordt afgegeven door middel van een (deels) voorwaardelijke werkstraf. Als bijzondere voorwaarde wordt een positieve dagbesteding in de vorm van school geadviseerd.
Ter terechtzitting is door de deskundige M. Plak verklaard dat [verdachte] in een jaar tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er is sprake van groei in bepaalde vaardigheden en hij lijkt nu bewust keuzes te maken. Een reclasseringstoezicht van één jaar in plaats van de gebruikelijke twee jaar is voldoende.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 95 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Een gedeelte daarvan, namelijk 90 dagen, zal voorwaardelijk worden opgelegd met daarbij de door de Raad geadviseerde voorwaarde. Dit betekent dat [verdachte] nu niet opnieuw vast komt te zitten. Met de voorwaarde zoals die door de Raad is geadviseerd, hoopt de rechtbank dat [verdachte] enkel het goede pad zal (blijven) bewandelen en ervan zal worden weerhouden strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt een proeftijd van één jaar voldoende.
Uit het oogpunt van vergelding en om ervoor te zorgen dat [verdachte] ook daadwerkelijk ervaart wat de consequenties zijn van zijn gedrag zal aan hem een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur worden opgelegd.
De voorlopige hechtenis
Gelet op vorenstaande zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een vuurwapen, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp zijn bovendien de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 95 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast;
- als voorwaarden gelden dat [verdachte] :
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat [verdachte] een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school;
- waarbij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een
werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK wapen (omschrijving: PL1700-2024185934-6780298);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R.B. Eigeman en mr. R.W. Nederveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2025.
Mr. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),
- instructies heeft ontvangen over de te plegen afpersing,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en/of
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- instructies heeft ontvangen over de te plegen diefstal,
- het bedrijfspand van die [slachtoffer] heeft geobserveerd,
- handschoenen heeft omgedaan,
- gezicht bedekkende kleding heeft gebruikt, en/of
- een vuurwapen voorhanden heeft gehad
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het plegen van een afpersing en/of diefstal met geweld in vereniging (artikel 317 en/of 312 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen, te weten
- een of meerdere handschoenen
- gezicht bedekkende kleding, en/of
- een vuurwapen
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 6 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Retay, type P114, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.