ECLI:NL:RBMNE:2025:4726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/597855 / KG ZA 25-414
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling stopgezet door vader en hervatting vereist met ouders in overleg over hulpverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2025, zijn de ouders van drie minderjarige kinderen verwikkeld in een geschil over de zorgregeling. De vader heeft de zorgregeling stopgezet, omdat hij zich zorgen maakt over de emotionele veiligheid van [minderjarige 3] bij de moeder. De moeder heeft de vader aangeklaagd om de zorgregeling te hervatten en om vervangende toestemming voor een vakantie naar België. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zorgregeling moet worden hervat, omdat de vader niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de thuissituatie bij de moeder onveilig is. De rechter heeft de vorderingen van de vader afgewezen en de moeder toestemming gegeven om met [minderjarige 3] op vakantie te gaan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de zorgregeling en de vakantie moeten doorgaan, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/597855 / KG ZA 25-414
C/16/597861 / KG ZA 25-415
Aanvulling van het vonnis in kort geding van 14 augustus 2025
Datum aanvulling: 28 augustus 2025
in de zaak met nummer 597855 van
[eiser] ,
wonend in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.G. Kirpestein-Spierings
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.C. Otten,
en
in de zaak met nummer 597861 van
[moeder],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.C. Otten,
tegen
[vader],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G. Kirpestein-Spierings.
Het navolgende bevat een aanvulling van het op 14 augustus 2025 in beide zaak gewezen (zogenoemde kop-staart)vonnis. Beide documenten laten zich samen lezen als een volledig vonnis in kort geding.

1.De procedure in beide zaken

1.1.
De voorzieningenrechter heeft in beide zaken de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 6 augustus 2025 van de vader aan de moeder met producties 1 t/m 17;
  • de dagvaarding van 6 augustus 2025 van de moeder aan de vader met producties 1 t/m 14;
  • de conclusie van antwoord van de moeder met eis in reconventie en producties A t/m H;
  • producties 15 t/m 18 van de vader.
1.2.
Op 14 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling (zitting) in beide zaken tegelijkertijd plaatsgevonden. Daarbij waren partijen met hun voornoemde advocaten aanwezig.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de hierna genoemde drie minderjarige kinderen van partijen in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van de vorderingen vinden. Dit in verband met de spoedeisendheid van de procedure.
1.4.
In verband met de spoedeisendheid van de zaken is op 14 augustus 2025 (een zogenoemde kop-staart)vonnis gewezen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen drie kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over de kinderen nemen
2.4.
De ouders hebben een ouderschapsplan gemaakt, dat op 3 juli 2018 is ondertekend. Dit ouderschapsplan is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 16 oktober 2017. Hieruit volgt een zorgregeling waarbij de zorg voor de kinderen gelijk tussen de ouders is verdeeld. De ouders hebben daarna, in april 2020, nieuwe afspraken gemaakt over de zorgregeling, waarbij de zorg voor de kinderen nog steeds gelijk tussen de ouders is verdeeld.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen inmiddels volledig bij de moeder.
3. De vorderingen in beide zaken
3.1.
De vader vordert in conventie in de zaak met nummer 597855 dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de tussen partijen vastgestelde zorgregeling schorst c.q. opschort in afwachting van de uitkomsten van de bodemprocedure, dan wel in afwachting van een door de Raad voor de Kinderbescherming uit te voeren onderzoek naar [minderjarige 3] en aan de hand daarvan nader te treffen maatregelen, althans de zorgregeling voor een nader door de voorzieningenrechter vast te stellen (on)bepaalde tijd schorst / opschort, althans de moeder het recht op omgang ontzegt, althans een zodanige beslissing neemt als de voorzieningenrechter juist acht;
  • een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast met nader door de voorzieningenrechter te formuleren onderzoeksvragen en de resultaten van dit onderzoek in te brengen in de bodemprocedure;
  • de vader vervangende toestemming verleent om zich met [minderjarige 3] te wenden tot een kindbehartiger, althans een gespecialiseerde hulpverlener.
3.2.
De moeder vordert in reconventie in de zaak met nummer 597855 dat de voorzieningenrechter:
  • de vader veroordeelt de zorgregeling als overeengekomen in het ouderschapsplan van 3 juli 2018 en de in april 2020 gemaakte afspraken over de zorgverdeling na te komen en [minderjarige 3] op donderdag 14 augustus 2025 om uiterlijk 17:00 uur bij de moeder te brengen onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elk dagdeel dat de vader hieraan niet voldoet tot een maximum van € 25.000,-;
  • aan de moeder vervangende toestemming verleent om met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 13 augustus tot en met 27 augustus 2025 in België te verblijven;
  • aan de moeder vervangende toestemming verleent om via [instelling] van het wijkteam [plaats] [minderjarige 3] aan te melden voor een kinderpsycholoog;
  • primair, de vader te veroordelen in de werkelijke proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • subsidiair, de vader te veroordelen in de proceskosten volgens het liquidatietarief, vermeerderd met het griffierecht en de kosten van betekening van het vonnis door de deurwaarder en de wettelijke rente;
  • de vader veroordeelt in de nakosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
De moeder heeft haar vorderingen in de zaak met nummer 597861, gelet op haar vorderingen in reconventie in de zaak met 597855, op de zitting ingetrokken, behoudens de proceskostenveroordeling.

4.De beoordeling in beide zaken

Gelet op de samenhang van de vorderingen in beide zaken worden die hieronder gelijktijdig beoordeeld.
De zorgregeling moet worden hervat
4.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt de vader om de zorgregeling als overeengekomen in het ouderschapsplan van 3 juli 2018 en de in april 2020 gemaakte afspraken over de zorgregeling na te komen en [minderjarige 3] op vrijdag 15 augustus 2025 om 10:00 uur bij de moeder te brengen. Het meerdere of andere dat de ouders over de zorgregeling hebben gevorderd wijst de voorzieningenrechter af.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een spoedeisend belang is bij een beslissing over het al dan niet nakomen van de zorgregeling. Aan deze regeling wordt namelijk geen uitvoering gegeven omdat de vader [minderjarige 3] sinds 11 augustus 2025, zonder toestemming van de moeder en in strijd met de afspraken, bij zich houdt.
4.3.
Het uitgangspunt is dat een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, dan wel een regeling die ouders samen overeengekomen zijn, moet worden nagekomen. Dit kan anders zijn als zwaarwegende belangen – waarbij de belangen van het betrokken kind voorop dienen te worden gesteld – zich daartegen verzetten. Dat kan het geval zijn als de veiligheid van het kind in het geding is als de zorgregeling onverkort wordt nagekomen. Het is aan de ouder die de regeling stopzet, wil stopzetten of daar voorwaarden aan wil verbinden, feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat van dergelijke zwaarwegende belangen sprake is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vader daar niet in geslaagd.
4.4.
De vader heeft de zorgregeling stopgezet en wil dat dat zo blijft, omdat [minderjarige 3] bij hem zorgelijke uitspraken heeft gedaan over de thuissituatie bij de moeder. Hierdoor zou [minderjarige 3] zich (emotioneel) onveilig, onzeker en eenzaam voelen bij de moeder thuis. Volgens de vader kan de moeder [minderjarige 3] niet de bescherming en ondersteuning bieden die hij nodig heeft. De moeder is het niet eens met de situatie zoals beschreven door de vader. De vader heeft ook geen stukken of verklaringen laten zien waaruit kan worden afgeleid dat de thuissituatie bij de moeder werkelijk onveilig is voor [minderjarige 3] . Daarnaast weegt mee dat [minderjarige 3] na zijn ongeluk in juni 2025 nog gewoon door vader is bewogen om naar de moeder te gaan, terwijl de uitingen die [minderjarige 3] toen (volgens de vader) heeft gedaan de zorgen bij de vader heeft doen ontstaan. Dit betekent dat er nu onvoldoende aanleiding is om de zorgregeling stop te zetten. De zorgen van de vader berusten enkel op uitingen die [minderjarige 3] volgens de vader heeft gedaan. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter zich, net als beide ouders, wel zorgen maakt over het welzijn van [minderjarige 3] en de uitspraken die hij volgens de vader doet. Deze zorgen zien echter vooral op het mentale welzijn van [minderjarige 3] maar, dit betekent niet dat het daadwerkelijk onveilig is bij de moeder. Daarbij is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorstelbaar dat [minderjarige 3] dergelijke uitspraken bij de vader doet uit loyaliteit, omdat hij klem zit tussen zijn ouders die al jarenlang verwikkeld zijn in een conflictscheiding waarin geen constructieve communicatie mogelijk is en onderling wantrouwen de boventoon voert. Onder deze omstandigheden zou het stoppen van de zorgregeling bij [minderjarige 3] de indruk kunnen wekken dat het wel onveilig is bij de moeder, terwijl de voorzieningenrechter daar nu geen aanknopingspunten voor ziet. Ten slotte is relevant dat de vader op de zitting verteld dat hij deze procedure vooral is gestart, omdat hij aandacht wil voor de uitingen van [minderjarige 3] en deze uitingen (volgens de vader) door de moeder worden gebagatelliseerd. De vader wil echter ook graag dat de zorgregeling kan worden hervat. Voor de voorzieningenrechter is duidelijk dat beide ouders zich zorgen maken over [minderjarige 3] . De ouders verschillen vooral van mening wat de aanleiding en/of de oorzaak is van de zorgen over en weer en welke hulp [minderjarige 3] nodig heeft. Het is daarom goed dat de ouders zich hiervoor tot het wijkteam hebben gewend.
Geen Raadsonderzoek
4.5.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vader over een Raadsonderzoek af. Nog afgezien van het feit dat voor deze vordering de juridische grondslag en het spoedeisend belang ontbreekt, is een opdracht hiertoe voorbehouden aan de rechter in een bodemprocedure.
De hulpverlening
4.6.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de ouders over de hulpverlening voor [minderjarige 3] af. Beide ouders maken zich zorgen over het welzijn van [minderjarige 3] en willen hulpverlening voor hem inschakelen. Beide ouders hebben zich hiervoor tot het wijkteam gewend. Ouders verschillen van mening over welke hulpverlening ingezet zou moeten worden maar, zij hebben hun ideeën nog niet met elkaar besproken. Hierdoor is het onduidelijk of zij al dan niet overeenstemming zullen bereiken. Dit maakt dat het spoedeisend belang bij deze vordering ontbreekt. Het kan niet zo zijn dat bij voorbaat vervangende toestemming wordt gevraagd op basis van ervaringen in het verleden.
De vakantie naar België
4.7.
De voorzieningenrechter geeft de moeder vervangende toestemming voor de voorgenomen vakantie met [minderjarige 3] naar België. Indien de zorgregeling niet was stopgezet, was de moeder ook al volgens de planning met haar kinderen naar België gegaan. Daarmee is het spoedeisend belang bij deze vordering gegeven. De vader weigert echter zijn toestemming voor de vakantie van de moeder met [minderjarige 3] , omdat hij vindt dat de zorgregeling moet worden opgeschort. Zoals hiervoor al is geoordeeld, moet deze zorgregeling worden hervat. Daarnaast heeft de vader geen inhoudelijke bezwaren tegen de vakantie naar België geuit. De voorzieningenrechter acht de vakantie ook in het belang van de [minderjarige 3] .
4.8.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder. De vader heeft niet uitgelegd waarom hij zijn toestemming voor de vakantie ten aanzien van hen weigert en tijdens de zitting heeft de vader de daarvoor benodigde toestemmingsformulieren getekend. De moeder heeft daarom geen belang meer bij dit deel van haar vordering. De voorzieningenrechter wijst haar deel van de vordering dat op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ziet daarom af.
Geen dwangsom
4.9.
De voorzieningenrechter zal geen dwangsom verbinden aan de verplichting van de vader om de zorgregeling na te komen. De voorzieningenrechter ziet hier vooralsnog onvoldoende reden voor. De vader heeft op de zitting verklaard dat hij zich aan de zorgregeling zal houden als de voorzieningenrechter beslist dat dat moet. De voorzieningenrechter verwacht dat de vader zich hieraan zal houden. Het is niet aan hem om voor eigen rechter te spelen en de zorgregeling eenzijdig stop te zetten. De voorzieningenrechter heeft er vertrouwen in dat de ouders de voor [minderjarige 3] benodigde hulpverlening zullen inschakelen en pas als zij daar niet uitkomen zich tot de rechtbank zullen wenden voor een bodemprocedure.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
De voorzieningenrechter zal de beslissing over de zorgregeling en de vakantie uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep is ingesteld. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat het – gelet op alle betrokken belangen – belangrijk is dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk wordt hervat en de voorgenomen vakantie doorgang kan vinden. Het instellen van hoger beroep mag de omgang en de vakantie niet doorkruisen.
Ieder moet de eigen (proces)kosten dragen
4.11.
In familiezaken is het gebruikelijk om de proceskosten te compenseren vanwege de relatie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Iedere partij moet daarom de eigen kosten dragen.

5.De beslissing in beide zaken

De voorzieningenrechter:
in de zaak met nummer597855(de vader tegen de moeder)
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van de vader af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.3.
veroordeelt de vader om de zorgregeling als overeengekomen in het ouderschapsplan van 3 juli 2018 en de in april 2020 gemaakte afspraken over de zorgregeling na te komen en [minderjarige 3] op vrijdag 15 augustus 2025 om 10:00 uur bij de moeder te brengen;
5.4.
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met [minderjarige 3] op vakantie te gaan naar België en daar te verblijven van 15 augustus 2025 tot 27 augustus 2025;
5.5.
verklaart de beslissing onder 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met nummer597861(de moeder tegen de vader)
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
De schriftelijke uitwerking van de beslissing van 14 augustus 2025 is door de voorzieningenrechter, mr. M.M.E. Manning, in samenwerking met de griffier, mr. K.A.H. Verhoeven, vastgesteld op 28 augustus 2025.